dinsdag 28 december 2010
maandag 27 december 2010
mijn woordenboek 291
AMBETANT
Ik kom in de keuken waar
zij aan het aanrecht staat,
nader haar langs achter.
Nijp haar onverhoeds in de
zijen. Vindt ze niet prettig.
Weet met mezelf geen weg.
Ik ben ambetant. Is er iets
aan de hand, vraag ik in haar
plaats wanneer ik zie dat ze er niet
mee kan lachen. Ik zet een pas
afgewassen vergiet op m’n kop.
Voel me onnozel. M’n lichaam
staat me voor mijn geest.
Ik wens mezelf hier ver vandaan,
maar weet dat ik niet verder kom.
Het leven is een grote hindernis,
je stoot je er aan. Je doet je er aan
pijn. Ik neem een handdoek,
kan ik helpen vraag ik vals.
De afwas is al bijna gedaan.
Hoe is het met je? vraag ik –
maar dat is andermaal niet
de vraag die ik stellen moet.
De vraag is hoe het met mij is
en het antwoord is gekend.
Ik besluit dat ik me maar beter
ergens kan opsluiten met een boek
of een wandelingetje maken
maar besef dat ik niet
niet wil geholpen hebben.
Ik zet een onnozele pas op
een flauw radiodeuntje en draai
een rondje in het rond. Er kan
geen glimlach af. Ik ben misplaatst
uitgelaten. Ik sta mezelf in de weg.
Ik kom in de keuken waar
zij aan het aanrecht staat,
nader haar langs achter.
Nijp haar onverhoeds in de
zijen. Vindt ze niet prettig.
Weet met mezelf geen weg.
Ik ben ambetant. Is er iets
aan de hand, vraag ik in haar
plaats wanneer ik zie dat ze er niet
mee kan lachen. Ik zet een pas
afgewassen vergiet op m’n kop.
Voel me onnozel. M’n lichaam
staat me voor mijn geest.
Ik wens mezelf hier ver vandaan,
maar weet dat ik niet verder kom.
Het leven is een grote hindernis,
je stoot je er aan. Je doet je er aan
pijn. Ik neem een handdoek,
kan ik helpen vraag ik vals.
De afwas is al bijna gedaan.
Hoe is het met je? vraag ik –
maar dat is andermaal niet
de vraag die ik stellen moet.
De vraag is hoe het met mij is
en het antwoord is gekend.
Ik besluit dat ik me maar beter
ergens kan opsluiten met een boek
of een wandelingetje maken
maar besef dat ik niet
niet wil geholpen hebben.
Ik zet een onnozele pas op
een flauw radiodeuntje en draai
een rondje in het rond. Er kan
geen glimlach af. Ik ben misplaatst
uitgelaten. Ik sta mezelf in de weg.
zondag 26 december 2010
baraque lecture 84
baraque lecture 83
Ik had wel eens zin in een roman zomaar en koos voor Toen wij wezen waren van Kazuo Ishiguro. Ik herinnerde mij dat ik van De resten van de dag heel erg genoten had – al kan dat ook wel zijn omdat de film The Remains of the Day (Merchant Ivory, 1993, met Emma Thompson als keukenpatronne en Anthony Hopkins als de starre butler) in die lectuur heel nadrukkelijk meespeelde.
Toen wij wezen waren stelt het geduld op de proef. Irritant zijn het voortdurende heen-en-weer in de tijd, eventueel in combinatie met al te opzichtig aangebrachte cliffhangers. Persoon X wandelt door een straat en is op weg naar Y om daar iets te doen, wat voor enige afwikkeling van het verhaal zou kunnen zorgen, maar hij herinnert zich opeens Z, wat hem terug in de tijd catapulteert en dus mogen Y en de afwikkeling even wachten. Ook vervelend is de pietepeuterige vivisectie van de meest subtiele emoties – een bepaald personage lijkt gevoel 1 uit te stralen maar dat kleine neerwaartse trekje om de mond wijst op gevoel 2 en natuurlijk staan 1 en 2 diametraal tegenover elkaar. Eveneens de zenuwen op de proef stellend, zijn de talloze aarzelingen die door de auteur via zijn hoofdpersonage aan de lezer worden doorgegeven. Zou ik het zus doen, neen, toch maar beter zo – of misschien toch weer niet. Enzovoort. Maar het allerirritantste – en veeleisendste – is wel de tergend breed, over bijna honderd bladzijden, uitgesmeerde zoektocht naar de ouders in een verhakkeld Shanghai anno 1937, een oorlogsjaar voor de Chinezen want ze hebben net de niet altijd even vriendelijke Japanners over de vloer.
Christopher Banks, het zoekende hoofdpersonage, een detective overigens, heeft in doolhofstad Shanghai in de vroege jaren twintig in duistere omstandigheden zijn ouders verloren. Of het waren dan toch omstandigheden die duister genoeg waren om vijftien jaar later niet zeker te kunnen zijn of ze nog in leven zijn. Dat hij detective is, en Shanghai zo’n ontoegankelijk doolhof, zet natuurlijk in zeer sterke mate het thema ‘zoeken’ in de verf: het gaat om een zoektocht naar een verloren kindertijd, die in steeds hallucinantere omstandigheden verloopt en doodloopt. Die voorbije tijd is ten enenmale niet te recupereren; hij is – ook al heeft Banks in zijn detectivebestaan de moeilijkste zaken opgelost – onherroepelijk voorbij en niet meer terug te vinden.
Ik snap wel waar Ishiguro met deze roman naartoe wil: uiteindelijk brengt hij ons kond van een al bij al erg moraliserende boodschap waarmee hij ouders erop wil wijzen dat ze beter meer aandacht aan hun kinderen kunnen besteden dan aan hooggestemde idealen of basale maitresses – maar er is echt wel te zeer een probleem met tempo en dosering om door die boodschap tot in de diepste vezels te worden geraakt.
Toen wij wezen waren stelt het geduld op de proef. Irritant zijn het voortdurende heen-en-weer in de tijd, eventueel in combinatie met al te opzichtig aangebrachte cliffhangers. Persoon X wandelt door een straat en is op weg naar Y om daar iets te doen, wat voor enige afwikkeling van het verhaal zou kunnen zorgen, maar hij herinnert zich opeens Z, wat hem terug in de tijd catapulteert en dus mogen Y en de afwikkeling even wachten. Ook vervelend is de pietepeuterige vivisectie van de meest subtiele emoties – een bepaald personage lijkt gevoel 1 uit te stralen maar dat kleine neerwaartse trekje om de mond wijst op gevoel 2 en natuurlijk staan 1 en 2 diametraal tegenover elkaar. Eveneens de zenuwen op de proef stellend, zijn de talloze aarzelingen die door de auteur via zijn hoofdpersonage aan de lezer worden doorgegeven. Zou ik het zus doen, neen, toch maar beter zo – of misschien toch weer niet. Enzovoort. Maar het allerirritantste – en veeleisendste – is wel de tergend breed, over bijna honderd bladzijden, uitgesmeerde zoektocht naar de ouders in een verhakkeld Shanghai anno 1937, een oorlogsjaar voor de Chinezen want ze hebben net de niet altijd even vriendelijke Japanners over de vloer.
Christopher Banks, het zoekende hoofdpersonage, een detective overigens, heeft in doolhofstad Shanghai in de vroege jaren twintig in duistere omstandigheden zijn ouders verloren. Of het waren dan toch omstandigheden die duister genoeg waren om vijftien jaar later niet zeker te kunnen zijn of ze nog in leven zijn. Dat hij detective is, en Shanghai zo’n ontoegankelijk doolhof, zet natuurlijk in zeer sterke mate het thema ‘zoeken’ in de verf: het gaat om een zoektocht naar een verloren kindertijd, die in steeds hallucinantere omstandigheden verloopt en doodloopt. Die voorbije tijd is ten enenmale niet te recupereren; hij is – ook al heeft Banks in zijn detectivebestaan de moeilijkste zaken opgelost – onherroepelijk voorbij en niet meer terug te vinden.
Ik snap wel waar Ishiguro met deze roman naartoe wil: uiteindelijk brengt hij ons kond van een al bij al erg moraliserende boodschap waarmee hij ouders erop wil wijzen dat ze beter meer aandacht aan hun kinderen kunnen besteden dan aan hooggestemde idealen of basale maitresses – maar er is echt wel te zeer een probleem met tempo en dosering om door die boodschap tot in de diepste vezels te worden geraakt.
proza in huis 46-50
46
Julian Barnes
De citroentafel
vertaling: Jelle Noorman
Atlas, 2005
222 p.
geen datum van verwerving, Brugge
7 euro
geen bijzondere kenmerken
gelezen in december 2007; ik kocht van dit boek meerdere exemplaren in De Slegte om aan vrienden en kennissen uit te delen
47
Julian Barnes
Iets aan te geven? Berichten uit Frankrijk
vertaling: Marijke Versluys en Babet Mossel
Atlas, 2001
255 p.
16 november 2001, Gent
21,57 euro
prijssticker Fnac, met daarop ook met rode balpen geschreven datum van aankoop, op titelbladzijde
gelezen in november 2001
48
Julian Barnes
Het stekelvarken
vertaling: Frans van der Wiel
Atlas, 1993
144 p.
geen datum van verwerving, Brugge
0,50 euro
met zelfklevende plastic gekaft, gele bibliotheekclassificatiesticker ‘BARN’ op de rug, witte bibliotheekclassificatiesticker ‘WV16/189’ op het achterplat en witte bibliotheekclassificatiesticker met doorgehaalde barcode en de vermeldingen ‘COB BRUGGE’ en ‘BR650812X’ op de titelbladzijde – de laatste vermelding is ook met blauwe balpen aangebracht op de voorste binnencover; op het titelblad ook het stempel ‘AFGEVOERD’; op de bladzijden 4 (bij het colofon) en 100 het ronde stempel ‘BIBLIOTHECA BRUGENSIS’
ongelezen
49
Julian Barnes
Niets te vrezen
vertaling: Sjaak de Jong
Atlas, 2008
255 p.
geen datum van verwerving, Brugge
19,90 euro
geen bijzondere kenmerken
gelezen in november 2009
50
Julian Barnes
Brieven uit Londen
vertaling: Ronald Cohen
Atlas, 1996
368 p.
geen datum van verwerving, Brugge
0
prijssticker De Slegte (‘NU 300’) op het voorplat
ongelezen
Julian Barnes
De citroentafel
vertaling: Jelle Noorman
Atlas, 2005
222 p.
geen datum van verwerving, Brugge
7 euro
geen bijzondere kenmerken
gelezen in december 2007; ik kocht van dit boek meerdere exemplaren in De Slegte om aan vrienden en kennissen uit te delen
47
Julian Barnes
Iets aan te geven? Berichten uit Frankrijk
vertaling: Marijke Versluys en Babet Mossel
Atlas, 2001
255 p.
16 november 2001, Gent
21,57 euro
prijssticker Fnac, met daarop ook met rode balpen geschreven datum van aankoop, op titelbladzijde
gelezen in november 2001
48
Julian Barnes
Het stekelvarken
vertaling: Frans van der Wiel
Atlas, 1993
144 p.
geen datum van verwerving, Brugge
0,50 euro
met zelfklevende plastic gekaft, gele bibliotheekclassificatiesticker ‘BARN’ op de rug, witte bibliotheekclassificatiesticker ‘WV16/189’ op het achterplat en witte bibliotheekclassificatiesticker met doorgehaalde barcode en de vermeldingen ‘COB BRUGGE’ en ‘BR650812X’ op de titelbladzijde – de laatste vermelding is ook met blauwe balpen aangebracht op de voorste binnencover; op het titelblad ook het stempel ‘AFGEVOERD’; op de bladzijden 4 (bij het colofon) en 100 het ronde stempel ‘BIBLIOTHECA BRUGENSIS’
ongelezen
49
Julian Barnes
Niets te vrezen
vertaling: Sjaak de Jong
Atlas, 2008
255 p.
geen datum van verwerving, Brugge
19,90 euro
geen bijzondere kenmerken
gelezen in november 2009
50
Julian Barnes
Brieven uit Londen
vertaling: Ronald Cohen
Atlas, 1996
368 p.
geen datum van verwerving, Brugge
0
prijssticker De Slegte (‘NU 300’) op het voorplat
ongelezen
zaterdag 25 december 2010
donderdag 23 december 2010
proza in huis 41-45
41
Muriel Barbery
L’Élegance du Hérisson
Gallimard, 2006
360 p.
verworven door S. (gekregen van B. en F.)
geen bijzondere kenmerken
niet door mij gelezen
42
Benno Barnard
Het gat in de wereld
Atlas, 1996 (2de druk)
278 p.
geen datum van verwerving
?
prijsstickers van Fnac (‘10/96 – 450 frank) en Boekenmarkt De Markies (‘Onze prijs: 295 BF’)
geen bijzondere kenmerken
gelezen in mei 1997 en in mei 2000
43
Benno Barnard
Door God bij Europa verwekt
Atlas, 1996
ill., 206 p.
10 januari 1997
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in januari 1997
44
Benno Barnard
Een hiernamaals
Atlas, 1999
271 p.
geen datum van verwerving
?
prijssticker De Slegte ‘NU € 8.50’
ongelezen
45
Benno Barnard
Uitgesteld paradijs
De Arbeiderspers (privé-domein 132), 1988 (2de druk)
230 p.
geen datum van verwerving
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in juni 2000
Muriel Barbery
L’Élegance du Hérisson
Gallimard, 2006
360 p.
verworven door S. (gekregen van B. en F.)
geen bijzondere kenmerken
niet door mij gelezen
42
Benno Barnard
Het gat in de wereld
Atlas, 1996 (2de druk)
278 p.
geen datum van verwerving
?
prijsstickers van Fnac (‘10/96 – 450 frank) en Boekenmarkt De Markies (‘Onze prijs: 295 BF’)
geen bijzondere kenmerken
gelezen in mei 1997 en in mei 2000
43
Benno Barnard
Door God bij Europa verwekt
Atlas, 1996
ill., 206 p.
10 januari 1997
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in januari 1997
44
Benno Barnard
Een hiernamaals
Atlas, 1999
271 p.
geen datum van verwerving
?
prijssticker De Slegte ‘NU € 8.50’
ongelezen
45
Benno Barnard
Uitgesteld paradijs
De Arbeiderspers (privé-domein 132), 1988 (2de druk)
230 p.
geen datum van verwerving
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in juni 2000
mijn woordenboek 290
AMBACHTELIJK
Er bestaat, zelfs bij grote mensen en vooral bij volwassen mannen, een opmerkelijke fascinatie voor elektronische gadgets zoals iPods en -Pads. Het design van deze apparaten vormt een belangrijk en misschien zelfs het belangrijkste verkoopargument. Niet vreemd is dat, want in technologisch opzicht bieden alle merken wellicht min of meer hetzelfde aan. En dus wordt er in de reclame ingezet op de vormgeving. Het is als met auto’s. Aan wat een auto is, kan niet veel meer veranderd worden. Ook daar moet vooral de vormgeving verleiden. Ook daar wordt de keuze gemaakt op basis van criteria die niet in eerste instantie technisch of functioneel zijn. Er zijn in functioneel opzicht nog wel extra snufjes zoals een rembeveiligingssysteem of parkeersensoren – maar zonder dat gaat het even goed vooruit en misschien zelfs beter. Daardoor wordt het voornaamste soortbepalende onderscheid het ontwerp.
De gegeerde elektronicagadgets moeten liefst klein zijn, glad afgewerkt, glanzend en – zeer vreemd – dun. (Daarom worden de toestellen op de publiciteitfoto’s vaak ook in profiel afgebeeld – al zie je dan iets wat niet veel verschilt van een staak of een rechtop gezette gaspijp.) Ja, vooral dat dunne lijkt de kopers te verleiden. Gecombineerd met de zogenaamde ‘touchscreens’, die minstens symbolisch een compensatie bieden voor ontbeerde tederheid, krijgt deze magerzucht een bijklank. Dikke gsm’s worden in tijden van virtuele communicatie al even ondergewaardeerd als volslanke vrouwen in tijden van eenzaamheid.
Ook een impeccabele metaalglans is uitermate belangrijk. De bezitters zouden er alles aan doen om hun kleinoden van krassen te vrijwaren. Deerniswekkend, of vertederend, is de aanblik van mannen die hun mobieltje oppoetsen met hun zakdoek of met een hemdslip. Om krassen op hun toestel te voorkomen, kopen zij er een hoesje voor waardoor, vreemd genoeg, het in hun ogen zo mooie voorwerp nagenoeg volledig aan het oog wordt onttrokken. Ook hier zou een parallel kunnen worden getrokken met datgene waarvoor de elektronicaspeeltjes een surrogaat zijn: gemiste liefde. Het gsm-hesje doet denken aan de lingerie waarin madame zich hult om haar erotische uitstraling een boost te geven.
Hoewel. De vergelijking gaat niet helemaal op want de erotische uitstraling van vrouwen heeft natuurlijk ook met onderlinge verschillen te maken. Elektronische apparaten daarentegen zijn behoorlijk uniform. Gooi alle blackberry’s en mobieltjes merk per merk en type per type op een hoop, en niemand vindt zijn eigendom terug. Zo perfect zijn die dingen. Zo onderling gelijkend. Zo geschikt om zich aan het voorgeschreven (of voorgehouden) uniforme ideaal te conformeren. We leven in een wereld die steeds zorgvuldiger alles wat afwijkt weert. Ook als het om dingen gaat.
Nu schuilt er ongetwijfeld heel wat technologisch vernuft in die elektronische toestelletjes, we staan daar maar zelden bij stil. Zowel in hun – onzichtbare – functionele onderdelen (chip, scherm, voeding, bedieningsknoppen en -toetsen) als in hun ‘carrosserie’ schuilen massa’s knowhow. En dan heb ik het nog niet meteen over de gebruikte grondstoffen. Die moeten worden ontgonnen, getransporteerd en verwerkt – en dat vergt ook een heel machinearsenaal, allemaal tuigen die ook moeten worden ontworpen en gemaakt, en die van iets zijn gemaakt, enzovoort. Elk mobieltje staat aan het einde van een onoverzienbare keten.
En alles moet zo efficiënt en economisch mogelijk zijn gemaakt want niemand werkt voor niets. Ook niet in de lageloonlanden.
Ik probeer mij voor te stellen wat nu precies die elektronische snufjes schier onweerstaanbaar maakt. Ook bij mij, ik geef het toe. (Zij het maar tot op zekere hoogte want, kijk, ik denk er dan toch minstens over na.)
Hun aantrekkingskracht heeft zeker niets te maken met het nut, laat staan de noodzaak van die toestellen. Natuurlijk zijn ze wel handig, maar geef toe: telefoneren en foto’s maken kon vroeger ook al – en hoeveel van de aangeboden functies blijven niet onbenut? Er moet iets anders zijn dat verklaart waarom de hedendaagse mens – man – zo haakt naar die blingbling, als een ekster naar een ring of knikker.
Met ethisch besef heeft de fascinatie ook niets te maken. Ethisch besef met betrekking tot de productieomstandigheden, met bijvoorbeeld lage lonen of kinderarbeid, of met betrekking tot de gebruikte grondstoffen en de omstandigheden waarin deze worden gewonnen en vervoerd, of met betrekking tot de gevolgen voor het milieu van productie en transport van grondstoffen en afgewerkte producten.
En de aantrekkingskracht die van deze spullen uitgaat heeft al helemaal niets te maken met een waardering voor degelijke en doorleefde ambachtelijkheid.
In al dat technische vernuft, dat in die dingetjes en hebbedingen tot ongekende perfectionering is gebracht, verdwijnen de haken en weerstanden en tot verschil leidende onvolkomenheden die ambachtelijk vervaardigde voorwerpen kenmerken. De arbeid die moet worden geleverd om massaproductie te verzekeren, is allang in zijn kleinste onderdelen opgesplitst; de vervreemding van diegenen die erbij betrokken zijn, is compleet; hier komt nauwelijks nog een levende hand aan te pas die ’s avonds, na de werkuren, ook nog bedreven het lichaam van een ander levend en behoeftig wezen kan strelen.
Ambachtelijkheid verdwijnt stilaan volledig uit onze leefwereld. Wie bezit nog een voorwerp dat kunstig en precieus is vervaardigd door een mens die boogde op eeuwenoude, gerijpte kennis en de inherente mogelijkheden van duurzame materialen wist te benutten? Wie bezit nog een voorwerp dat niet alleen met het oog op functionaliteit is gemaakt (dat zeker ook!), maar tevens met een oog voor harmonieuze verhoudingen en respect voor overgeleverde traditie? Wie bezit nog een voorwerp waarin het verleden zeer nadrukkelijk aanwezig is en dat, mede daardoor, niet al bij de volgende trend of mode waardeloos wordt? Wie bezit nog een voorwerp dat op een unieke manier werd versierd?
Ik heb het niet over uitzonderlijke en onbetaalbare erfstukken of kunstvoorwerpen. Het kan gaan om een eigenhandig vervaardigd kledingstuk of accessoire, een meubelstuk, een échte tekening, een zorgvuldig met afzonderlijk gemaakte onderdelen in elkaar gestoken muziekinstrument… Ik heb het over dingen die een voorzichtig gebruik afdwingen. Ik heb het over voorwerpen die, ook als ze niet worden gebruikt, mooi zijn en zorgvuldig bewaard en bewonderd dienen te worden. Die, door het gebruik, sporen van slijtage beginnen te vertonen maar die daarom niet aan schoonheid inboeten. Integendeel, ze worden er nog mooier door – in die mate zelfs dat dit verschijnsel een naam heeft: patine.
Neen, wij kennen het amper nog. Een hele wereld van praktische kennis is aan het wegzinken. Van de weetjes van Tante Kaat tot een doorgedreven materiaalbeheersing. Bij gebrek aan beter schatten wij precies het tegenovergestelde van ambachtelijkheid hoog in: wij willen geen pièces uniques, wij willen geen specifieke kenmerken en herkenbare materialen vertonende en dus individueel traceerbare en toewijsbare producten. Wij zijn niet meer nieuwsgierig naar hoe iets werkt. Wij willen zeker niet meer weten hoe wij die zaken in goede staat moeten houden of desgevallend herstellen want daar hebben wij geen tijd voor en bovendien weten wij maar al te goed dat de levensduur van deze gladde en glanzende voorwerpen niet lang hoeft te zijn omdat de industrie ons nieuwe noden zal dicteren nog voor hun levenscyclus zal zijn voltooid. Wij aanbidden een schijnbare perfectie waaruit elk leven, en elk spoor van leven, is verdwenen – en dan heb ik het niet alleen over de levens van diegenen die het voorwerp met geduld en liefde en kennis van zaken hebben vervaardigd of diegenen in wier bezit het al een leven lang is geweest, maar ook over de levens van de planten of dieren waaruit het gebruikte (‘toegepaste’) materiaal is gewonnen, en zelfs van de gesteenten en metalen die ervoor werden verwerkt. Ja, in een ambachtelijk vervaardigd voorwerp kunnen ook ‘dode’ materialen tot leven komen. Met serieproducten is vooral het tegendeel waar.
Ik heb zelf ook een iPod. Ik kan mijzelf zelfs een gelukkige bezitter noemen van zo’n toestel want de mogelijkheden die het mij biedt zijn verbluffend. Zijn gladde en glanzende schoonheid echter interesseert mij niet. Ik mis de aanwezigheid van een maker, ik mis inzicht in de werking van het apparaat, ik weet verdomd goed dat ik het bij de minste hapering in de recyclagecontainer mag storten. Ik weet dat het bijna blasfemisch klinkt, maar ik zie op de spiegelende rug van mijn toestel graag het unieke en nergens elders voorkomende patroon van gebruikskrassen ontstaan. Zo wordt het toch iets meer van mij, iets menselijks, iets wat de teloorgegane ambachtelijkheid oproept.
Er bestaat, zelfs bij grote mensen en vooral bij volwassen mannen, een opmerkelijke fascinatie voor elektronische gadgets zoals iPods en -Pads. Het design van deze apparaten vormt een belangrijk en misschien zelfs het belangrijkste verkoopargument. Niet vreemd is dat, want in technologisch opzicht bieden alle merken wellicht min of meer hetzelfde aan. En dus wordt er in de reclame ingezet op de vormgeving. Het is als met auto’s. Aan wat een auto is, kan niet veel meer veranderd worden. Ook daar moet vooral de vormgeving verleiden. Ook daar wordt de keuze gemaakt op basis van criteria die niet in eerste instantie technisch of functioneel zijn. Er zijn in functioneel opzicht nog wel extra snufjes zoals een rembeveiligingssysteem of parkeersensoren – maar zonder dat gaat het even goed vooruit en misschien zelfs beter. Daardoor wordt het voornaamste soortbepalende onderscheid het ontwerp.
De gegeerde elektronicagadgets moeten liefst klein zijn, glad afgewerkt, glanzend en – zeer vreemd – dun. (Daarom worden de toestellen op de publiciteitfoto’s vaak ook in profiel afgebeeld – al zie je dan iets wat niet veel verschilt van een staak of een rechtop gezette gaspijp.) Ja, vooral dat dunne lijkt de kopers te verleiden. Gecombineerd met de zogenaamde ‘touchscreens’, die minstens symbolisch een compensatie bieden voor ontbeerde tederheid, krijgt deze magerzucht een bijklank. Dikke gsm’s worden in tijden van virtuele communicatie al even ondergewaardeerd als volslanke vrouwen in tijden van eenzaamheid.
Ook een impeccabele metaalglans is uitermate belangrijk. De bezitters zouden er alles aan doen om hun kleinoden van krassen te vrijwaren. Deerniswekkend, of vertederend, is de aanblik van mannen die hun mobieltje oppoetsen met hun zakdoek of met een hemdslip. Om krassen op hun toestel te voorkomen, kopen zij er een hoesje voor waardoor, vreemd genoeg, het in hun ogen zo mooie voorwerp nagenoeg volledig aan het oog wordt onttrokken. Ook hier zou een parallel kunnen worden getrokken met datgene waarvoor de elektronicaspeeltjes een surrogaat zijn: gemiste liefde. Het gsm-hesje doet denken aan de lingerie waarin madame zich hult om haar erotische uitstraling een boost te geven.
Hoewel. De vergelijking gaat niet helemaal op want de erotische uitstraling van vrouwen heeft natuurlijk ook met onderlinge verschillen te maken. Elektronische apparaten daarentegen zijn behoorlijk uniform. Gooi alle blackberry’s en mobieltjes merk per merk en type per type op een hoop, en niemand vindt zijn eigendom terug. Zo perfect zijn die dingen. Zo onderling gelijkend. Zo geschikt om zich aan het voorgeschreven (of voorgehouden) uniforme ideaal te conformeren. We leven in een wereld die steeds zorgvuldiger alles wat afwijkt weert. Ook als het om dingen gaat.
Nu schuilt er ongetwijfeld heel wat technologisch vernuft in die elektronische toestelletjes, we staan daar maar zelden bij stil. Zowel in hun – onzichtbare – functionele onderdelen (chip, scherm, voeding, bedieningsknoppen en -toetsen) als in hun ‘carrosserie’ schuilen massa’s knowhow. En dan heb ik het nog niet meteen over de gebruikte grondstoffen. Die moeten worden ontgonnen, getransporteerd en verwerkt – en dat vergt ook een heel machinearsenaal, allemaal tuigen die ook moeten worden ontworpen en gemaakt, en die van iets zijn gemaakt, enzovoort. Elk mobieltje staat aan het einde van een onoverzienbare keten.
En alles moet zo efficiënt en economisch mogelijk zijn gemaakt want niemand werkt voor niets. Ook niet in de lageloonlanden.
Ik probeer mij voor te stellen wat nu precies die elektronische snufjes schier onweerstaanbaar maakt. Ook bij mij, ik geef het toe. (Zij het maar tot op zekere hoogte want, kijk, ik denk er dan toch minstens over na.)
Hun aantrekkingskracht heeft zeker niets te maken met het nut, laat staan de noodzaak van die toestellen. Natuurlijk zijn ze wel handig, maar geef toe: telefoneren en foto’s maken kon vroeger ook al – en hoeveel van de aangeboden functies blijven niet onbenut? Er moet iets anders zijn dat verklaart waarom de hedendaagse mens – man – zo haakt naar die blingbling, als een ekster naar een ring of knikker.
Met ethisch besef heeft de fascinatie ook niets te maken. Ethisch besef met betrekking tot de productieomstandigheden, met bijvoorbeeld lage lonen of kinderarbeid, of met betrekking tot de gebruikte grondstoffen en de omstandigheden waarin deze worden gewonnen en vervoerd, of met betrekking tot de gevolgen voor het milieu van productie en transport van grondstoffen en afgewerkte producten.
En de aantrekkingskracht die van deze spullen uitgaat heeft al helemaal niets te maken met een waardering voor degelijke en doorleefde ambachtelijkheid.
In al dat technische vernuft, dat in die dingetjes en hebbedingen tot ongekende perfectionering is gebracht, verdwijnen de haken en weerstanden en tot verschil leidende onvolkomenheden die ambachtelijk vervaardigde voorwerpen kenmerken. De arbeid die moet worden geleverd om massaproductie te verzekeren, is allang in zijn kleinste onderdelen opgesplitst; de vervreemding van diegenen die erbij betrokken zijn, is compleet; hier komt nauwelijks nog een levende hand aan te pas die ’s avonds, na de werkuren, ook nog bedreven het lichaam van een ander levend en behoeftig wezen kan strelen.
Ambachtelijkheid verdwijnt stilaan volledig uit onze leefwereld. Wie bezit nog een voorwerp dat kunstig en precieus is vervaardigd door een mens die boogde op eeuwenoude, gerijpte kennis en de inherente mogelijkheden van duurzame materialen wist te benutten? Wie bezit nog een voorwerp dat niet alleen met het oog op functionaliteit is gemaakt (dat zeker ook!), maar tevens met een oog voor harmonieuze verhoudingen en respect voor overgeleverde traditie? Wie bezit nog een voorwerp waarin het verleden zeer nadrukkelijk aanwezig is en dat, mede daardoor, niet al bij de volgende trend of mode waardeloos wordt? Wie bezit nog een voorwerp dat op een unieke manier werd versierd?
Ik heb het niet over uitzonderlijke en onbetaalbare erfstukken of kunstvoorwerpen. Het kan gaan om een eigenhandig vervaardigd kledingstuk of accessoire, een meubelstuk, een échte tekening, een zorgvuldig met afzonderlijk gemaakte onderdelen in elkaar gestoken muziekinstrument… Ik heb het over dingen die een voorzichtig gebruik afdwingen. Ik heb het over voorwerpen die, ook als ze niet worden gebruikt, mooi zijn en zorgvuldig bewaard en bewonderd dienen te worden. Die, door het gebruik, sporen van slijtage beginnen te vertonen maar die daarom niet aan schoonheid inboeten. Integendeel, ze worden er nog mooier door – in die mate zelfs dat dit verschijnsel een naam heeft: patine.
Neen, wij kennen het amper nog. Een hele wereld van praktische kennis is aan het wegzinken. Van de weetjes van Tante Kaat tot een doorgedreven materiaalbeheersing. Bij gebrek aan beter schatten wij precies het tegenovergestelde van ambachtelijkheid hoog in: wij willen geen pièces uniques, wij willen geen specifieke kenmerken en herkenbare materialen vertonende en dus individueel traceerbare en toewijsbare producten. Wij zijn niet meer nieuwsgierig naar hoe iets werkt. Wij willen zeker niet meer weten hoe wij die zaken in goede staat moeten houden of desgevallend herstellen want daar hebben wij geen tijd voor en bovendien weten wij maar al te goed dat de levensduur van deze gladde en glanzende voorwerpen niet lang hoeft te zijn omdat de industrie ons nieuwe noden zal dicteren nog voor hun levenscyclus zal zijn voltooid. Wij aanbidden een schijnbare perfectie waaruit elk leven, en elk spoor van leven, is verdwenen – en dan heb ik het niet alleen over de levens van diegenen die het voorwerp met geduld en liefde en kennis van zaken hebben vervaardigd of diegenen in wier bezit het al een leven lang is geweest, maar ook over de levens van de planten of dieren waaruit het gebruikte (‘toegepaste’) materiaal is gewonnen, en zelfs van de gesteenten en metalen die ervoor werden verwerkt. Ja, in een ambachtelijk vervaardigd voorwerp kunnen ook ‘dode’ materialen tot leven komen. Met serieproducten is vooral het tegendeel waar.
Ik heb zelf ook een iPod. Ik kan mijzelf zelfs een gelukkige bezitter noemen van zo’n toestel want de mogelijkheden die het mij biedt zijn verbluffend. Zijn gladde en glanzende schoonheid echter interesseert mij niet. Ik mis de aanwezigheid van een maker, ik mis inzicht in de werking van het apparaat, ik weet verdomd goed dat ik het bij de minste hapering in de recyclagecontainer mag storten. Ik weet dat het bijna blasfemisch klinkt, maar ik zie op de spiegelende rug van mijn toestel graag het unieke en nergens elders voorkomende patroon van gebruikskrassen ontstaan. Zo wordt het toch iets meer van mij, iets menselijks, iets wat de teloorgegane ambachtelijkheid oproept.
driekleur 32
J. Sauwens: ‘Ik wil alle Vlaamse verkeerspalen laten herschilderen in geel en zwart.’
T.L.: ‘Waarom precies in onze nationale kleuren, mijnheer Sauwens? En waarom herschilderen? En waarom uitgerekend: de verkeerspalen? En dan nog wel álle verkeerspalen.’
J. Sauwens: ‘Geel en zwart zijn kleuren die meer opvallen dan wit en rood.’
T.L.: ‘Hemeltje. Is dat echt?’
J. Sauwens: ‘Dat is wetenschappelijk bewezen. Zwartgele verkeerspalen trekken meer de aandacht van de automobilist dan roodwitte.’
Lanoye, Doén, 104
T.L.: ‘Waarom precies in onze nationale kleuren, mijnheer Sauwens? En waarom herschilderen? En waarom uitgerekend: de verkeerspalen? En dan nog wel álle verkeerspalen.’
J. Sauwens: ‘Geel en zwart zijn kleuren die meer opvallen dan wit en rood.’
T.L.: ‘Hemeltje. Is dat echt?’
J. Sauwens: ‘Dat is wetenschappelijk bewezen. Zwartgele verkeerspalen trekken meer de aandacht van de automobilist dan roodwitte.’
Lanoye, Doén, 104
woensdag 22 december 2010
maandag 20 december 2010
baraque lecture 82
De neiging om de zaken te negatief in te schatten is vaak te groot. Zo dreigde ik van Een Frans leven het te donkere beeld te bewaren. Alsof Jean-Paul Dubois alleen maar de versombering en vereenzaming van zijn protagonist had willen benadrukken. Terwijl hij toch ook een positieve boodschap meegeeft (zo leerde ik deze namiddag van mijn leesclubleden). De westerse beschaving mag dan al ondergaan in hebzucht en kleinburgerlijke besognes, wat Dubois via zijn – wellicht voor een groot deel naar zichzelf gemodelleerde – hoofdpersonage overeind laat staan, is de verknochtheid aan de familie. Paul Blick zorgt voor zijn zieke moeder en dat noemt Dubois ‘de essentie’. Paul zorgt ook voor zijn in een psychiatrische instelling opgenomen dochter. En hij is bereid te zorgen voor de uit zijn zoon en diens Japanse vrouw geboren kleinzoon – die rasverbastering is op zich al een teken van de globalisering, die in dit boek toch tot een van de belangrijke thema’s uitgroeit. De familie is met andere woorden een onherleidbare waarde. Als alles is weggevallen – de carrière, de toekomstverwachtingen, de vriendschap, de liefde… – dan blijft dat toch overeind. Zoals ook de natuur een onherleidbare waarde vertegenwoordigt. De versomberde en door alles teleurgestelde en vermoeide Paul Blick vindt een nieuw levensdoel in het tuinieren. Il cultive son jardin. En in de aangrijpende slotscène neemt hij zijn zieke dochter mee naar de plek waar ooit de vader van zijn moeder schapen hoedde, tot hij door de gendarmes van die rotsachtige hoogte werd weggehaald om als kanonnenvlees op te treden in de slijkerige loopgraven in het noorden: dat was het feitelijke begin van een twintigste eeuw die alleen maar tot de ontworteling en verwarring zou leiden waarvan Paul Blick een van de talloze slachtoffers zou worden. De harmonie van het primitieve herdersbestaan op een Pyreneeënweide is definitief voorbij – maar dat betekent niet, lijkt Dubois te suggereren, dat je er niet nog naar zou kunnen terugverlangen.
driekleur 31
Het feit dat er in Elsenborn een militair kamp bestond dat in 1901 door het Pruisische leger was gebouwd en in 1920 door het Belgische leger was overgenomen, zorgde er al evenzeer voor dat er een symbolisch rood-geel-zwartgevoel leefde, door de militairen, de vaandels en de aanwezigheid van de koning tijdens manoeuvres.
Benoît Majerus, ‘Eupen-Malmédy. Of een ambivalent expansiegebied’, in: Jo Tollebeek, België, een parcours van herinnering. 1. Plaatsen van geschiedenis en expansie, 352-353
Benoît Majerus, ‘Eupen-Malmédy. Of een ambivalent expansiegebied’, in: Jo Tollebeek, België, een parcours van herinnering. 1. Plaatsen van geschiedenis en expansie, 352-353
werk voor poëziekrant
Portretten van Delphine Lecompte voor Poëziekrant. Onderaan de dichteres bij een door haar uit boektitels samengesteld gedicht:
Onzuivere gedachten in de burcht van Blauwbaard
Vraag niet waarom Gargantua en Pantagruel duiven melken
op weg naar een dansfeest in de maneschijn, ondersteboven
als pelgrim en als vreemdeling.
Lolita, behoud de begeerte waarover men niet spreken kan.
Waar je gevallen bent, blijf je gekweld sterven of liegen.
Bezoek onze kelders.
Ik herinner mij: vuile manieren, prachtige ogen in ongenade,
zwarte sneeuw, ontbijt bij Tiffany, de digitale badplaats, het hart
van de schorpioen, de koning van de mieren.
Ik maak nooit iets mee.
vrijdag 17 december 2010
proza in huis 36-40
36
Honoré de Balzac
Facino Cane / Pierre Grassou / La Cousine Bette / Le Cousin Pons / Une ténébreuse affaire / Les Chouans
Omnibus, 2007
1148 p.
verworven door S.
geen bijzondere kenmerken
niet door mij gelezen
37
Honoré de Balzac
Le Médecin de campagne / Le Lys dans la vallée / La Peau de chagrin / Le Chef-d’œuvre inconnu / Un drame au bord de la mer / L’Auberge rouge / L’Elixir de longue Vie / Lettres choisies
Omnibus, 2007
1078 p.
verworven door S.
geen bijzondere kenmerken
niet door mij gelezen
38
Honoré de Balzac
Kolonel Chabert
vertaling: Hans van Pinxteren
Athenenaeum – Polak & Van Gennep, 1996
112 p.
geen datum van verwerving
0
geen bijzondere kenmerken
gelezen in januari 2010
39
Honoré de Balzac
Nicht Bette
vertaling: Hans van Pinxteren
Atheneaum – Polak & Van Gennep, 1999
502 p.
geen datum van verwerving
0
geen bijzondere kenmerken
ongelezen
40
John Banville
De zee
vertaling: Jan Pieter van der Sterre
Atlas, 2005
223 p.
geen datum van verwerving
3,25 euro
rode sticker ‘50%’ en prijssticker De Slegte (‘NU 6.50’) op het voorplat
ongelezen
Honoré de Balzac
Facino Cane / Pierre Grassou / La Cousine Bette / Le Cousin Pons / Une ténébreuse affaire / Les Chouans
Omnibus, 2007
1148 p.
verworven door S.
geen bijzondere kenmerken
niet door mij gelezen
37
Honoré de Balzac
Le Médecin de campagne / Le Lys dans la vallée / La Peau de chagrin / Le Chef-d’œuvre inconnu / Un drame au bord de la mer / L’Auberge rouge / L’Elixir de longue Vie / Lettres choisies
Omnibus, 2007
1078 p.
verworven door S.
geen bijzondere kenmerken
niet door mij gelezen
38
Honoré de Balzac
Kolonel Chabert
vertaling: Hans van Pinxteren
Athenenaeum – Polak & Van Gennep, 1996
112 p.
geen datum van verwerving
0
geen bijzondere kenmerken
gelezen in januari 2010
39
Honoré de Balzac
Nicht Bette
vertaling: Hans van Pinxteren
Atheneaum – Polak & Van Gennep, 1999
502 p.
geen datum van verwerving
0
geen bijzondere kenmerken
ongelezen
40
John Banville
De zee
vertaling: Jan Pieter van der Sterre
Atlas, 2005
223 p.
geen datum van verwerving
3,25 euro
rode sticker ‘50%’ en prijssticker De Slegte (‘NU 6.50’) op het voorplat
ongelezen
donderdag 16 december 2010
debuut 28
Valstrikken
Het is even zoeken als je de debuutbundel van Petra Else Jekel (1980) openslaat. Boven- en onderaan de bladzijden loopt een tekstlijn; strepen staan kriskras over de pagina’s; drie of vier verschillende letterkorpsen voor de gedichten… De drie bladzijden tellende inhoudstafel achterin leert je dat Oer bestaat uit door elkaar geklutste cycli. De schuins over de bladspiegel getrokken lijnen blijken richtingaanwijzers te zijn: ze leiden je van het laatste woord van een bepaald gedicht naar het eerste woord van het volgende in die cyclus – en dat volgende gedicht hoeft dan niet noodzakelijk op de volgende bladzijde te staan. Deze lijnen zijn melodieuze sporen, of wandelingen, door een landschap. Ik noem ze, denkend aan Bruce Chatwin, songlines.
De vormgever, Jelmar G. Geertsma, heeft heel hard zijn best gedaan. Op die richtingaangevende lijnen, die de lectuur leiden, staat telkens vermeld op welke bladzijde je kunt voortlezen. Ik vond het alvast bijzonder hinderlijk dat die aanduidingen zo klein staan afgedrukt dat ik in de inhoudstafel moest spieken – wat heel wat heen-en-weergeblader tot gevolg heeft.
Ik geef een voorbeeld. De songline ‘volg de sinus’ begint op bladzijde 11:
ik trek woordsporen in roestrood.
Het roestrood verwijst naar het oer, een rode, ijzerhoudende en geen water doorlatende grondlaag – en uiteraard loeren de connotaties van aanvang, oud en degelijk om de hoek. Oer is een geschikte bundeltitel voor een debuut. De aparte vormgeving – ‘volg de sinus pag. 38’ – leidt mij naar het volgende fragment:
zij geeft mij botermelk.
ik geef haar bloedkoraal.
wij wisselen van wacht.
en dan gaat het – ‘volg de sinus pag. 74’ – naar:
ik geef mezelf aan haar terug.
Als je deze vijf regels onder elkaar plaatst, heb je een hecht geweven kleed, wit van melk en rood van roest, bloed en koraal – een kleed dat mij iets vertelt over zogen en menstruatie, moeder en dochter, de opeenvolging van generaties. Mooi. Maar heb ik er iets aan dat dit kleed aan flarden is getrokken en dat ik, spiekend in de inhoudstafel, heen en weer moet bladeren om de eindjes aan elkaar te knopen? Neen, daar heb ik niets aan.
Het doet mij denken aan de cadeaugrap die kinderen wel eens uithalen. Daar staan ze, met die grote doos met een mooie geschenkverpakking en een strik eromheen, en in die doos nog een doos, en nog een, en veel touwtjes en papiertjes – en uiteindelijk vind je, na veel gepulk en geritsel, een heel kleine attentie. Let wel, die attentie kan een prachtjuweel zijn. Ik zeg dus niet dat de gedichten van Petra Else Jekel het uitpakken niet waard zijn – er steken echt wel mooie verzen in deze bundel: zeer vrouwelijke verzen over het landschap, bomen, geboorte, boeken en de wind die door dat alles ruist, door de bladen en de bladeren; verzen over de zoektocht naar een veilige thuishaven; verzen over stilstand en beweging en dansen; verzen over vlees en slachthuizen en seks (‘mijn leven smeedt zich weer // aaneen tot een geheel als ik hem neem’); zeer onbehaaglijk stemmende, verontrustende verzen over verlaten worden en liefdeloosheid; verzen vaak in een ingehouden, strak, beheerst metrum, zonder al te veel franjes en poëtische of poëtiserende tierelantijntjes – maar ik had liever niet zoveel moeite moeten doen om er bij te geraken. In hun soberheid en ernst hebben deze verzen geen schertsverpakking van doen.
En kijk, ik neem de bundel opnieuw ter hand en lees met plezier een mooi en rijk en voor deze bundel representatief gedicht als dit:
waar ik ter wereld kom staat een geboorteboom.
de zomereik waar ik op lijk staat solitair in
natte weidegrond met heuphoog gras dat altijd
bloeit. zijn wortels zijn als bank gegroeid
voor wie ruggensteun zoekt. ik neem hem mee
om hem te laten zien dat dit ben ik en hij neemt
plaats op schoot. ik zeg tegen de boom dit is
hem dan die ik verstoot om vrouw te zijn en om
dat ik verstikt van heimwee buiten de gewijde
grond verblijf. maar als ik zijn stuifmeel snuif,
weet ik weer waar te gaan om buiten adem onder
die lage kronkelige tak te staan die om mij heen.
Dat zal het zijn: enkel wie de strikken negeert, vindt de schat. De strikken zijn valstrikken.
Petra Else Jekel
Oer
Passage, Groningen, 2009
80 p. / € 14,50
Deze recensie verscheen eerder in Poëziekrant.
Het is even zoeken als je de debuutbundel van Petra Else Jekel (1980) openslaat. Boven- en onderaan de bladzijden loopt een tekstlijn; strepen staan kriskras over de pagina’s; drie of vier verschillende letterkorpsen voor de gedichten… De drie bladzijden tellende inhoudstafel achterin leert je dat Oer bestaat uit door elkaar geklutste cycli. De schuins over de bladspiegel getrokken lijnen blijken richtingaanwijzers te zijn: ze leiden je van het laatste woord van een bepaald gedicht naar het eerste woord van het volgende in die cyclus – en dat volgende gedicht hoeft dan niet noodzakelijk op de volgende bladzijde te staan. Deze lijnen zijn melodieuze sporen, of wandelingen, door een landschap. Ik noem ze, denkend aan Bruce Chatwin, songlines.
De vormgever, Jelmar G. Geertsma, heeft heel hard zijn best gedaan. Op die richtingaangevende lijnen, die de lectuur leiden, staat telkens vermeld op welke bladzijde je kunt voortlezen. Ik vond het alvast bijzonder hinderlijk dat die aanduidingen zo klein staan afgedrukt dat ik in de inhoudstafel moest spieken – wat heel wat heen-en-weergeblader tot gevolg heeft.
Ik geef een voorbeeld. De songline ‘volg de sinus’ begint op bladzijde 11:
ik trek woordsporen in roestrood.
Het roestrood verwijst naar het oer, een rode, ijzerhoudende en geen water doorlatende grondlaag – en uiteraard loeren de connotaties van aanvang, oud en degelijk om de hoek. Oer is een geschikte bundeltitel voor een debuut. De aparte vormgeving – ‘volg de sinus pag. 38’ – leidt mij naar het volgende fragment:
zij geeft mij botermelk.
ik geef haar bloedkoraal.
wij wisselen van wacht.
en dan gaat het – ‘volg de sinus pag. 74’ – naar:
ik geef mezelf aan haar terug.
Als je deze vijf regels onder elkaar plaatst, heb je een hecht geweven kleed, wit van melk en rood van roest, bloed en koraal – een kleed dat mij iets vertelt over zogen en menstruatie, moeder en dochter, de opeenvolging van generaties. Mooi. Maar heb ik er iets aan dat dit kleed aan flarden is getrokken en dat ik, spiekend in de inhoudstafel, heen en weer moet bladeren om de eindjes aan elkaar te knopen? Neen, daar heb ik niets aan.
Het doet mij denken aan de cadeaugrap die kinderen wel eens uithalen. Daar staan ze, met die grote doos met een mooie geschenkverpakking en een strik eromheen, en in die doos nog een doos, en nog een, en veel touwtjes en papiertjes – en uiteindelijk vind je, na veel gepulk en geritsel, een heel kleine attentie. Let wel, die attentie kan een prachtjuweel zijn. Ik zeg dus niet dat de gedichten van Petra Else Jekel het uitpakken niet waard zijn – er steken echt wel mooie verzen in deze bundel: zeer vrouwelijke verzen over het landschap, bomen, geboorte, boeken en de wind die door dat alles ruist, door de bladen en de bladeren; verzen over de zoektocht naar een veilige thuishaven; verzen over stilstand en beweging en dansen; verzen over vlees en slachthuizen en seks (‘mijn leven smeedt zich weer // aaneen tot een geheel als ik hem neem’); zeer onbehaaglijk stemmende, verontrustende verzen over verlaten worden en liefdeloosheid; verzen vaak in een ingehouden, strak, beheerst metrum, zonder al te veel franjes en poëtische of poëtiserende tierelantijntjes – maar ik had liever niet zoveel moeite moeten doen om er bij te geraken. In hun soberheid en ernst hebben deze verzen geen schertsverpakking van doen.
En kijk, ik neem de bundel opnieuw ter hand en lees met plezier een mooi en rijk en voor deze bundel representatief gedicht als dit:
waar ik ter wereld kom staat een geboorteboom.
de zomereik waar ik op lijk staat solitair in
natte weidegrond met heuphoog gras dat altijd
bloeit. zijn wortels zijn als bank gegroeid
voor wie ruggensteun zoekt. ik neem hem mee
om hem te laten zien dat dit ben ik en hij neemt
plaats op schoot. ik zeg tegen de boom dit is
hem dan die ik verstoot om vrouw te zijn en om
dat ik verstikt van heimwee buiten de gewijde
grond verblijf. maar als ik zijn stuifmeel snuif,
weet ik weer waar te gaan om buiten adem onder
die lage kronkelige tak te staan die om mij heen.
Dat zal het zijn: enkel wie de strikken negeert, vindt de schat. De strikken zijn valstrikken.
Petra Else Jekel
Oer
Passage, Groningen, 2009
80 p. / € 14,50
Deze recensie verscheen eerder in Poëziekrant.
woensdag 15 december 2010
baraque lecture 81 / uit een mail aan S.
Het is vreemd hoe je soms boeken leest waarvan je de indruk hebt dat ze precies op tijd komen. De onbehaaglijkheidsfactor van Jonathan Franzen was er zo een, vooral omwille van de vorm – en nu Een Frans leven van Jean-Paul Dubois. Neen, het is zeker geen literaire hoogvlieger, het is een heel conventioneel verteld verhaal. Ongetwijfeld nogal autobiografisch – al doet dat er eigenlijk niet toe. Dubois kadert een persoonlijke geschiedenis in de bredere context van een halve eeuw recente Franse politiek. Een al bij al povere en voor de hand liggende structuur. Maar het boek, de ‘roman’, grijpt me aan omdat ik nooit eerder zo pregnant – en af en toe al te uitdrukkelijk, op het larmoyante af – de hedendaagse eenzaamheid heb verwoord gezien. Het onvermogen om de dingen samen te houden – de gezinnen, de levensprojecten, de levens tout court – en dat in een wereld die, naarmate hij globaliseert, zelf ook desintegreert en zijn betekenis verliest.
Het einde van het verhaal laat maar weinig hoop open. Mensen verouderen, ze kunnen geen vrienden maken, laat staan vrienden bewaren, ze moeten zich bezighouden met zinledige activiteiten (jaccuzzi’s verkopen of bomen fotograferen), ze leven niet meer op dezelfde manier in dezelfde gemeenschap met hun kinderen zoals zij nog min of meer verbonden waren met hun ouders. En uiteindelijk is het niet veel meer dan een kwestie van puur overleven, zich vastklampen aan een flinterdunne levenslijn, bomen snoeien in een al dan niet concrete tuin.
(...)
Het einde van het verhaal laat maar weinig hoop open. Mensen verouderen, ze kunnen geen vrienden maken, laat staan vrienden bewaren, ze moeten zich bezighouden met zinledige activiteiten (jaccuzzi’s verkopen of bomen fotograferen), ze leven niet meer op dezelfde manier in dezelfde gemeenschap met hun kinderen zoals zij nog min of meer verbonden waren met hun ouders. En uiteindelijk is het niet veel meer dan een kwestie van puur overleven, zich vastklampen aan een flinterdunne levenslijn, bomen snoeien in een al dan niet concrete tuin.
(...)
maandag 13 december 2010
zondag 12 december 2010
Abonneren op:
Posts (Atom)