donderdag 16 december 2010

debuut 28

Valstrikken


Het is even zoeken als je de debuutbundel van Petra Else Jekel (1980) openslaat. Boven- en onderaan de bladzijden loopt een tekstlijn; strepen staan kriskras over de pagina’s; drie of vier verschillende letterkorpsen voor de gedichten… De drie bladzijden tellende inhoudstafel achterin leert je dat Oer bestaat uit door elkaar geklutste cycli. De schuins over de bladspiegel getrokken lijnen blijken richtingaanwijzers te zijn: ze leiden je van het laatste woord van een bepaald gedicht naar het eerste woord van het volgende in die cyclus – en dat volgende gedicht hoeft dan niet noodzakelijk op de volgende bladzijde te staan. Deze lijnen zijn melodieuze sporen, of wandelingen, door een landschap. Ik noem ze, denkend aan Bruce Chatwin, songlines.

De vormgever, Jelmar G. Geertsma, heeft heel hard zijn best gedaan. Op die richtingaangevende lijnen, die de lectuur leiden, staat telkens vermeld op welke bladzijde je kunt voortlezen. Ik vond het alvast bijzonder hinderlijk dat die aanduidingen zo klein staan afgedrukt dat ik in de inhoudstafel moest spieken – wat heel wat heen-en-weergeblader tot gevolg heeft.

Ik geef een voorbeeld. De songline ‘volg de sinus’ begint op bladzijde 11:

ik trek woordsporen in roestrood.

Het roestrood verwijst naar het oer, een rode, ijzerhoudende en geen water doorlatende grondlaag – en uiteraard loeren de connotaties van aanvang, oud en degelijk om de hoek. Oer is een geschikte bundeltitel voor een debuut. De aparte vormgeving – ‘volg de sinus pag. 38’ – leidt mij naar het volgende fragment:

zij geeft mij botermelk.
ik geef haar bloedkoraal.
wij wisselen van wacht.


en dan gaat het – ‘volg de sinus pag. 74’ – naar:

ik geef mezelf aan haar terug.


Als je deze vijf regels onder elkaar plaatst, heb je een hecht geweven kleed, wit van melk en rood van roest, bloed en koraal – een kleed dat mij iets vertelt over zogen en menstruatie, moeder en dochter, de opeenvolging van generaties. Mooi. Maar heb ik er iets aan dat dit kleed aan flarden is getrokken en dat ik, spiekend in de inhoudstafel, heen en weer moet bladeren om de eindjes aan elkaar te knopen? Neen, daar heb ik niets aan.

Het doet mij denken aan de cadeaugrap die kinderen wel eens uithalen. Daar staan ze, met die grote doos met een mooie geschenkverpakking en een strik eromheen, en in die doos nog een doos, en nog een, en veel touwtjes en papiertjes – en uiteindelijk vind je, na veel gepulk en geritsel, een heel kleine attentie. Let wel, die attentie kan een prachtjuweel zijn. Ik zeg dus niet dat de gedichten van Petra Else Jekel het uitpakken niet waard zijn – er steken echt wel mooie verzen in deze bundel: zeer vrouwelijke verzen over het landschap, bomen, geboorte, boeken en de wind die door dat alles ruist, door de bladen en de bladeren; verzen over de zoektocht naar een veilige thuishaven; verzen over stilstand en beweging en dansen; verzen over vlees en slachthuizen en seks (‘mijn leven smeedt zich weer // aaneen tot een geheel als ik hem neem’); zeer onbehaaglijk stemmende, verontrustende verzen over verlaten worden en liefdeloosheid; verzen vaak in een ingehouden, strak, beheerst metrum, zonder al te veel franjes en poëtische of poëtiserende tierelantijntjes – maar ik had liever niet zoveel moeite moeten doen om er bij te geraken. In hun soberheid en ernst hebben deze verzen geen schertsverpakking van doen.

En kijk, ik neem de bundel opnieuw ter hand en lees met plezier een mooi en rijk en voor deze bundel representatief gedicht als dit:

waar ik ter wereld kom staat een geboorteboom.
de zomereik waar ik op lijk staat solitair in
natte weidegrond met heuphoog gras dat altijd
bloeit. zijn wortels zijn als bank gegroeid


voor wie ruggensteun zoekt. ik neem hem mee
om hem te laten zien dat dit ben ik en hij neemt
plaats op schoot. ik zeg tegen de boom dit is
hem dan die ik verstoot om vrouw te zijn en om


dat ik verstikt van heimwee buiten de gewijde
grond verblijf. maar als ik zijn stuifmeel snuif,
weet ik weer waar te gaan om buiten adem onder
die lage kronkelige tak te staan die om mij heen.


Dat zal het zijn: enkel wie de strikken negeert, vindt de schat. De strikken zijn valstrikken.

Petra Else Jekel
Oer
Passage, Groningen, 2009
80 p. / € 14,50

Deze recensie verscheen eerder in Poëziekrant.