donderdag 6 maart 2008

Mijn woordenboek (186)

AFKEER

Een emmer vol op copulatie beluste padden die door ecolo’s met een zaklamp op hun kop naar de andere kant van een drukke verkeersweg worden overgezet, een uit de kluiten gewassen huisspin in de spoelbak, een haar van een andere lengte en kleur dan het mijne in de boter, slakken (maar niet deze die zich, net zoals mosselen, oesters en dergelijk slijmspul uitstekend tot menselijke consumptie lenen): dat zijn enkele van de, hoe zal ik het zeggen, chtonische vormen van afgrijzen die op prototypische wijze aan de basis liggen van de meer politiek of ideologisch geïnspireerde varianten die, jammer genoeg, dagelijks vele keren méér mijn levenswandel kruisen en waarover ik het hier niet kan, laat staan wil hebben omdat daartoe mij ten enenmale de plaats ontbreekt maar ook – en we krijgen hier opnieuw een voorbeeld van de door mij zeer geliefde, op een paradox uitdraaiende cirkelredenering – omdat ik er een afkeer van heb, van dat moraliserende vingertje dat, blind voor zijn eigen onbenulligheid en wijsneuzig (ja, een vinger mét ogen en neus!) de hoogte ingaat bij alles wat te maken heeft met reclame, opportunisme, zelfzucht, hypocrisie, domheid, intolerantie, gebrek aan persoonlijkheid, respectloosheid, blindheid voor het schone, ondankbaarheid, door mode gestuurde smaak, kritiekloosheid, vooroordelen en de neiging tot opsommen, zeker als het gaat om opsommingen die eindeloos dreigen te worden en op die manier de grammaticale rust verstoren. (Weet je waar ik ook een afkeer van heb? Dat is van lui die met opzet woorden gebruiken waarvan ze weten dat ze daarmee velen de boekenkast op jagen. Daarom bespaar ik u een duik in Van Dale (2005, 634): ‘chtonisch’ = ‘betrekking hebbend op de aarde’.)