ADJUDANT-CHEF
Ik maakte in 1987 deel uit van een van de laatste lichtingen ‘miliciens’. ‘Dienstplichtigen’ waren dat, jonge mannen (vaak nog adolescenten – zie aflevering 153 van dit woordenboek) die na hun studies en voor de aanvang van hun beroepsleven werden opgeroepen om gedurende een jaar het vaderland te dienen.
Ik ben een groot voorstander van het herinvoeren van een geactualiseerde vorm van dienstplicht of burgerdienst, maar daarover gaat het hier niet.
Een van de eerste zaken die je als gewone piot in het leger leert, is dat je helemaal onderin de militaire hiërarchie staat. De kerel die je dat inblaft, draagt drie strepen, is klaarblijkelijk op zijn blafvermogens geselecteerd en lijkt een hele pief. Later pas begrijp je dat hij, om zo te mogen blaffen, ten aanzien van zijn eigen superieuren veel te kwispelen heeft.
De instructeur die mij de beginselen van de militaire pikorde bijbracht, heette heel toepasselijk van zijn familienaam Cruyt. In huiselijke kring, zo kan ik mij nu levendig voorstellen (maar dat kon ik toen niet), was hij wellicht de beminnelijkheid zelve. Poef. Om niet te zeggen dat hij zelf vrouwlief heel hard te gehoorzamen had. En hij had ongetwijfeld een klein pietje. Paf.
Danig geïntimideerd leer je die eerste weken van de onafzienbare tijd die je hebt uit te zitten met de daver op het lijf de schijnvrijheden van de burgerij in te ruilen voor de comfortabele zekerheden van een militaire kadaverdiscipline. En om die disciplinering doorgang te laten vinden, heb je een gezagsstructuur nodig die afdwingbaarheid en zo nodig sanctionering garandeert: de hiërarchie. Dat blijkt een ingewikkelde piramide van officieren en onderofficieren, een gesofisticeerde ladder van graden: van soldaat over sergeant en luitenant en kapitein tot kolonel en – heel ver in een ijle hoogte, het lijkt God wel – generaal. Je vraagt je af waar in deze poppenkast de mineur en de spion uit het Strategospel gebleven zijn.
En alles heeft zijn eigen sterren en strepen.
Het intrigerende aan deze rangorde is dat alles eraan lijkt te zijn gedaan om ook de onaanzienlijken in het systeem een zeker gewicht te verlenen: met zijn ene extra streep voelt de korporaal zich tussen soldaten een heer, en boven hem, tot de hoogst geplaatste onderofficier, vaak een overjaarse en uitgepromoveerde boeffer (beroepsmilitair), zijn er alleen al binnen het regiment der onderofficieren nog een tiental rangen. Zo moet bijvoorbeeld de sergeant schieten als de eerste sergeant hem dat opdraagt, en die moet dan weer de eerste sergeant-chef groeten, die op zijn beurt geen bevelen van de eerste sergeant-majoor ter discussie hoort te stellen. Pas later, als de sergeantenterreur waaraan je tijdens de opleiding wordt blootgesteld wat is overgewaaid, zie je dat niet elke ondergeschikte als een knipmes buigt voor zijn superieur – integendeel, als ze voldoende gedronken hebben, worden ze allemaal min of meer gelijk in hun onbenulligheid.
Helemaal bovenin de onderofficierenpikorde heb je, tussen de rangen van adjudant en adjudant-majoor, de rang van adjudant-chef.
Dat klinkt gewichtig en het moet gezegd: mijn adjudant-chef had dat aura van gewichtigheid ook over zich. Hij had dit niet te danken aan enige menselijke kwaliteit, maar uitsluitend aan de vier strepen en de ster op zijn epaulet, aan de woede om de doffe vastgeroestheid natuurlijk waarin zijn militaire loopbaan was gestrand, en aan zijn nietsontziende minachting ten aanzien van ons, miliciens, van wie hij altijd het voordeel van de jeugd en vaak ook het voordeel van het verstand moest benijden.
Adjudant-chef overigens, het woord, is een oxymoron dat zeer goed overeenstemt met de werkelijkheid van wat het betekent een dergelijke rang te bekleden: je betekent als helper, adjudant niet veel en in dat weinige ben je alles: de baas, de chef.