Dit is de eerste aflevering in een reeks die is gebaseerd op het boek Jon Thompson, De kunst van het kijken, Ludion, 2006. De auteur bespreekt een tweehonderdtal ‘moderne’ schilderijen.
De opzet van deze stukjes is dat ik eerst beschrijf wat en hoe ik zie, pas nadien de tekst van Thompson lees en zo nodig mijn ‘lezing’ van het schilderij aanvul.
De opzet van deze stukjes is dat ik eerst beschrijf wat en hoe ik zie, pas nadien de tekst van Thompson lees en zo nodig mijn ‘lezing’ van het schilderij aanvul.
Gustave Courbet, Het atelier van de schilder (1855)
Het doek moet monsterachtig groot zijn. Dat is ook zo: het meet 3,6 x 6 meter. Er staat dan ook erg veel op – en natuurlijk is zo’n reproductie van nauwelijks 12 x 20 cm (in het boek) veel te klein. Het lijkt alsof de schilder alles wat voor hem belangrijk is op dit doek heeft willen proppen. Muziek is maar een van de aanwezige elementen: de op de grond liggende gitaar. De dood is aanwezig in de doodskop aan de voet van de gekruisigde figuur. Die staat natuurlijk voor de religie. En uiterst links kijkt een man met een kistje toe: de mecenas? De kunstenaar zelf is, hoe kan het ook anders voor een kunstenaar, het belangrijkst want hij heeft zichzelf en het doek waaraan hij werkt in het midden afgebeeld. Achter hem staat, hoewel hij een landschap aan het konterfeiten is, een naakt model. Zij trekt, mede door de belichting en haar gestalte, de meeste aandacht naar zich toe. Rechts zit een man een boek te lezen. Voor hem werpt een andere vrouw een zijdelingse blik naar het doek op de ezel. Er zijn ook dieren afgebeeld: twee honden. Op de achtergrond zien we mensen praten – velen zijn opmerkelijk weinig betrokken op de activiteit van de schilder. Door de positie die ze innemen, kunnen ze het doek niet zien. Heel opvallend is dat alle personages – dertig in totaal, als je er het op de grond tekenende kind rechts en de baby die links van de ezel wordt gezoogd niet vergeet bij te tellen – zich op de onderste helft van het doek bevinden. En dan zijn er nog een paar schimmige (overschilderde?) figuren. Door deze lage positionering van de personages is de wand op de achtergrond een belangrijke component. Het moet heel moeilijk zijn geweest voor Courbet om dit ongeveer zes vierkante meter grote vlak op een interessante manier te behandelen. We zien een vage indruk van een schilderij, de achterkant van een schilderij, draperieën, en rechts een raam of een deur waardoorheen licht naar binnen valt. Afgezien van de overwegende bruine tint valt mij nog iets op: het foute perspectief van het doek waaraan de schilder werkt.
Thompson:
Het schilderij moet ‘gelezen worden’ als een weergave van de positie van de kunst(enaar) in de toenmalige samenleving. Links van de centraal opgestelde schilder ‘gewone mensen’: een jood, een priester, een stoffenhandelaar, een begrafenisondernemer, een zogende vrouw. Rechts zien we onder meer de politieke filosoof Proudhon en (lezend op de tafel) Baudelaire. Met zijn behandeling van de reusachtige wand probeert Courbet een opening te creëren die het atelier met het landschap daarbuiten moet verbinden. ‘[Hij wilde] het laten voorkomen alsof de hele wereld zich aan hem presenteerde om te worden geschilderd.’
Het doek moet monsterachtig groot zijn. Dat is ook zo: het meet 3,6 x 6 meter. Er staat dan ook erg veel op – en natuurlijk is zo’n reproductie van nauwelijks 12 x 20 cm (in het boek) veel te klein. Het lijkt alsof de schilder alles wat voor hem belangrijk is op dit doek heeft willen proppen. Muziek is maar een van de aanwezige elementen: de op de grond liggende gitaar. De dood is aanwezig in de doodskop aan de voet van de gekruisigde figuur. Die staat natuurlijk voor de religie. En uiterst links kijkt een man met een kistje toe: de mecenas? De kunstenaar zelf is, hoe kan het ook anders voor een kunstenaar, het belangrijkst want hij heeft zichzelf en het doek waaraan hij werkt in het midden afgebeeld. Achter hem staat, hoewel hij een landschap aan het konterfeiten is, een naakt model. Zij trekt, mede door de belichting en haar gestalte, de meeste aandacht naar zich toe. Rechts zit een man een boek te lezen. Voor hem werpt een andere vrouw een zijdelingse blik naar het doek op de ezel. Er zijn ook dieren afgebeeld: twee honden. Op de achtergrond zien we mensen praten – velen zijn opmerkelijk weinig betrokken op de activiteit van de schilder. Door de positie die ze innemen, kunnen ze het doek niet zien. Heel opvallend is dat alle personages – dertig in totaal, als je er het op de grond tekenende kind rechts en de baby die links van de ezel wordt gezoogd niet vergeet bij te tellen – zich op de onderste helft van het doek bevinden. En dan zijn er nog een paar schimmige (overschilderde?) figuren. Door deze lage positionering van de personages is de wand op de achtergrond een belangrijke component. Het moet heel moeilijk zijn geweest voor Courbet om dit ongeveer zes vierkante meter grote vlak op een interessante manier te behandelen. We zien een vage indruk van een schilderij, de achterkant van een schilderij, draperieën, en rechts een raam of een deur waardoorheen licht naar binnen valt. Afgezien van de overwegende bruine tint valt mij nog iets op: het foute perspectief van het doek waaraan de schilder werkt.
Thompson:
Het schilderij moet ‘gelezen worden’ als een weergave van de positie van de kunst(enaar) in de toenmalige samenleving. Links van de centraal opgestelde schilder ‘gewone mensen’: een jood, een priester, een stoffenhandelaar, een begrafenisondernemer, een zogende vrouw. Rechts zien we onder meer de politieke filosoof Proudhon en (lezend op de tafel) Baudelaire. Met zijn behandeling van de reusachtige wand probeert Courbet een opening te creëren die het atelier met het landschap daarbuiten moet verbinden. ‘[Hij wilde] het laten voorkomen alsof de hele wereld zich aan hem presenteerde om te worden geschilderd.’