De gevorderde kilometerstand is te danken aan de tweedaagse in de Somme, waar 136 + 129 = 265 kilometer werd afgelegd. Dat de gemiddelde snelheid van de rit van vandaag hier opnieuw is opgenomen, is te danken aan mijn fietsenmaker W.W.: hij kreeg mijn kilometerteller terug aan de praat. De fiets was aan zijn zorgen toevertrouwd om de zadelbreuk te herstellen die ik in de afdaling van Campneuseville naar Senarpont had opgelopen (zonder lijfelijk leed), en die twee met technisch vernuft toegeruste wielerkompanen met spannertjes en dergelijke zodanig wisten op te lappen dat ik de resterende 45 kilometer op een wiebelend en wankel maar toch – gezien de grote voorlopigheid van de herstelling enerzijds en mijn overgewicht anderzijds – opmerkelijk stabiel zadel kon afleggen. Eén kilometer voor Crécy-en-Ponthieu zakte de hele constructie dan toch in elkaar, zodat ik de laatste hectometers en danseuse diende af te leggen – al moet ik hier toegeven dat dit laatste echt geen sinecure meer was. Gelukkig lag het hotel in de diepte; ik kwam freewheelend de oprit opgestoven.
Vandaag dus met een nieuwe zadelpen en een functionerende kilometerteller. De positie van het zadel was niet helemaal aan mijn lichaamsformaat aangepast, waardoor ik nu de indruk heb dat mijn kuitspieren vier millimeter zijn uitgerokken. De rit, overigens, voerde langs het kanaal tot in Bredene, en dan langs de Oostendse Steenweg terug tot aan de macadamweg naar Varsenare, die ik volgde tot ik opnieuw het kanaal bereikte. Daar, bij het oversteken van de brug, gebeurde iets moois. Twee fietsers kwamen van links ook de brug opgedraaid; ik belandde tussen hen in. We reden in een rijtje van drie de brug over, en dan reed de fietser voor mij rechtdoor, ik moest linksaf, en de fietser achter mij draaide naar rechts. We waaierden uiteen als een boeket. Geen van ons had iets met elkaar te maken – nu is dat anders: we hebben op hetzelfde moment op die brug gereden. En we staan met ons drieën in dit stukje.