Lectuur van De architectuur van het geluk van Alain de Botton
4. Thuisidealen
C. Waarom idealen veranderen
1.
De idee van schoonheid verandert voortdurend. Wat we nu mooi vinden, zullen we later ‘absurd’ en ‘bespottelijk’ (172) vinden. Daarom trachten architecten ‘onverdroten […] hun ambacht los te koppelen van modes’ (172).
2.
De Duitse kunsthistoricus Wilhelm Worringer reikt in 1907 een psychologische verklaring aan voor het feit dat onze smaak voortdurend verandert. Hij maakt een onderscheid tussen ‘abstracte’ en ‘realistische’ kunst. Chaotische samenlevingen hebben een voorkeur voor ‘abstracte’ kunst, ‘een kunstvorm waarin symmetrie, orde, regelmaat en geometrie centraal stonden’ (173). Burgers van samenlevingen waarin orde en rust heersen, hebben een voorkeur voor ‘realistische kunst, die hun psychische dorst moest lessen en hen opnieuw vertrouwd moest maken met intense maar ongrijpbare gevoelens’. Met andere woorden: de stijl die overheerst, is deze met de eigenschappen die we ontberen.
Wat een simplistische redenering! Wat wij onder ‘abstracte’ kunst verstaan, is allerminst symmetrisch, ordelijk, regelmatig. Worringer bedoelde wellicht vooral geometrische decoratiekunst – wat ook blijkt uit de voorbeelden die we te zien krijgen. Wat AdB ook niet zegt is dat de culturen die deze geometrische motieven en patronen produceerden in hun sierkunsten, in hun beeldende kunsten ook figuratieve kunst voortbrachten. Waardoor de hele redenering kant noch wal raakt.
3.
Een voorbeeld dat deze manke redenering illustreert: de manier waarop muren worden aangekleed in twee totaal verschillende samenlevingen. We krijgen foto’s te zien van een muur in het prestigieuze paleis van Versailles en van een interieur van een onbeduidende Brugse privéwoning. (Dat laatste deed mij de ongemakkelijke bedenking maken dat het hier misschien wel om een vriendendienst gaat: AdB was een jaar of twee geleden in Brugge – misschien verbleef hij wel in dat huis?)
4.
Wanneer de westerse mens eind 18de-begin 19de eeuw het contact met de natuur verliest, zoekt hij in zijn kunst naar een herstel van dat contact.
5.
Voorbeeld: het gebergte verschijnt op het eind van de 18de eeuw als motief in de schilderkunst.
6.
Het wordt tijd, moet AdB hebben gedacht, om nog eens Le Corbusier aan te pakken. Diens modernistische huizenblokken in Pessac worden door de bewoners met luikjes en tuinkabouters aangekleed. De opvattingen over schoonheid van architect en bewoners zijn niet dezelfde.
7.
Het inzicht in deze psychologische wetmatigheid (esthetische voorkeur wordt ingegeven door wat we niet hebben) moet ons bevrijden van absolutistische esthetische opvattingen: ‘De diversiteit aan stijlen is een natuurlijk gevolg van de verscheidenheid van onze innerlijke behoeften.’ (185)
8.
Er zullen altijd esthetische discussies zijn, smaken zullen altijd veranderen.
(Met deze waarheid als een koe breek ik hier dit lectuurverslag af omdat het boek mij niet langer de moeite waard lijkt.)