donderdag 1 juni 2006

Cultuurconsumptie (5)

Het Palais des Beaux-Arts in Lille, waarvan hier dezer dagen ook foto’s zijn te zien, heeft een verbazingwekkende collectie grote namen in huis, onder meer een bijzonder grote afdeling 17de-eeuwse Hollanders. Een van de ontdekkingen voor mij was Édouard Vuillard (hiernaast een fragment van een portret van ik-weet-niet-meer-wie, in het Palais des Beaux-Arts).

Naar aanleiding van de film Capote, die ik hier eerder (21 april) vermeldde, las ik een bundel met de novelle Ontbijt bij Tiffany en drie verhalen. Het onderkoelde, coole, wrede van de novelle beviel me erg – Capote (dat wist ik niet) is wel een heel gave schrijver. Maar mooier nog dan Tiffany vond ik het verhaal ‘Een kerstherinnering’, een ontroerend verslag van hoe een kindertijd vervliedt. Benieuwd naar In koelen bloede.

Films dan. The Merchant of Venice (Michael Radford, 2004) is een getrouwe interpretatie van het stuk van Shakespeare. Het antisemitisme erin wordt niet verbloemd maar Radford nodigt, geheel in de lijn van het stuk, toch ook uit om eens na te denken over de ultieme gronden van raciaal denken: uiteindelijk stroomt in ieders aderen rood bloed. Fenomenale acteerprestatie – zonder een karikatuur te worden, wat zeer gemakkelijk had gekund omdat Shylock daartoe zeker ook aanleiding geeft! – van Al Pacino.
Het mooiste beeld in de luchtige komedie Ma femme est une actrice (Yvan Attal, 2001, met Charlotte Gainsbourg) is de zichzelf vertolkende Attal (partner van Gainsbourg), die op een auditie als beginnend acteur een ontluikende bloem moet spelen. Voor de rest is deze klucht vooral geschikt om op een katerachtige zaterdagnamiddag met een half oog te bekijken.
De geloofwaardigheid van La cérémonie (Claude Chabrol, 1995, met Jacqueline Bisset, Isabelle Huppert en Sandrine Bonnaire) is in grote mate afhankelijk van de noodzaak van de ‘ceremonie’ op het einde van de film. Het brute geweld daarin is hoe dan ook buiten proportie en moeilijk aannemelijk te maken. Daar kan over worden gediscussieerd, denk ik, maar dat neemt niet weg dat Chabrol hier een bijzonder prangende sociaal portret heeft gemaakt, dat zeker niet na één keer bekijken al zijn geheimen kan prijsgeven. Zoals heel veel interessante films (en boeken) gaat het ook hier over het contrast tussen de eigen droomwereld en de werkelijkheid daarbuiten, tussen fictie en realiteit dus. Bonnaire, in de film een analfabete, die met haar karabijn een paar boeken van de zojuist neergeknalde heer des huizes aan flarden schiet: dat is voorwaar een zeer sterk beeld.
De eigen droomwereld en de werkelijkheid daarbuiten: onder meer daarover gaat het ook in The Dreamers van Bernardo Bertolucci (2003). Drie jonge mensen experimenteren met vriendschap, liefde en seks in een soort van droomwereld terwijl buiten op straat (Parijs, mei 1968) de geschiedenis voorbijtrekt. Bertolucci’s kritiek is duidelijk: het irreële en onmogelijke van deze binnenskamerse sociale experimenten weerspiegelen het irreële en onmogelijke van de politieke denkbeelden die de revolte aandrijven. De expliciete seksscènes zijn een beproeving en balanceren op de rand van het pornografische; de nog erg jonge acteurs missen de autoriteit om te overtuigen. Ondertussen is The Dreamers ook een ode aan die andere droomwereld, die van de cinema.