vrijdag 10 december 2021

notitie 54

MAN MET WANDELSTOK

 

Een foto die ik op mijn blog en op Facebook plaatste lokte een negatieve reactie uit. Paul De Leener: ‘Ik zou nooit iemand zo portretteren. Het is een uitlachfoto.’

Ik schrok daarvan. Als ik met deze – of met elke andere foto die ik toon – zeker een bedoeling niet heb, dan wel om iemand uit te lachen. Ik weet dat het genre van de ‘uitlachfoto’ bestaat, zoals je ook uitlachtelevisie hebt, maar ik probeer mij daar ver van te houden. Al valt niet uit te sluiten dat een enkele keer een van mijn foto’s bij de een of de ander een dergelijke reactie oproept – de reactie van Paul De Leener bewijst dat, en ik neem zijn reactie au sérieux.

Eerst dit. De foto in kwestie is geen portret. Karina Brys, in de reacties op Paul De Leeners opmerking, heeft gelijk: ‘Dit valt onder straatfotografie (niet geënsceneerde momentopnames in de publieke ruimte). De fotograaf legt vrolijke, trieste, opvallende, grappige, ... momenten vast, gebruikmakend van stijlfiguren als beeldrijm, juxtapositie, enz.’ Portretten maak ik hoe dan ook weinig. En ik toon ze bijna nooit – tenzij na uitdrukkelijke toestemming van de geportretteerde.

Het is geen toeval dat er weinig mensen op mijn ‘straatfoto’s’ figureren. Indien wel, dan gaan ze in het decor op. Ik fotografeer weinig mensen die wéten dat ze gefotografeerd worden. Dat heeft alles te maken met de gewijzigde houding ten aanzien van fotografen: men wordt niet meer graag gefotografeerd. En als je, zoals ik, een fotograaf bent die daar niet graag wordt op aangesproken, dan is dat te merken aan de resultaten.

Als ik zonder toestemming het fenomeen ‘mens’ als voorwerp neem van mijn foto’s, zoals deze man die in het museum zijn wandelstok even laat uitrusten terwijl hij een foto neemt, dan kijk ik uit naar bijzondere situaties: iets merkwaardigs, opvallends, grappigs. Een ‘straatfoto’ waarop niets ‘gebeurt’, is niet interessant genoeg om te laten zien.

Maar het bijzondere is op zich ook niet genoeg. Als de serious photographer die ik pretendeer te zijn, heb ik ook oog voor compositie, kleur, kadrering, contrast, enzovoort: kwaliteiten die de foto behalve anekdotisch ook nog eens mooi kunnen maken.

Enfin, dat is de bedoeling. De kijker maakt wel uit of mijn foto’s het puur anekdotische overstijgen. Maar een uitlachfoto, neen, dat is deze foto niet. Ik vond de man met zijn stok en mondmasker vertederend. Ik vond zijn houding een beetje grappig, alsook de manier waarop zijn wandelstok los van de man rechtop stond. (Ik had zoiets nooit eerder gezien.) Bovendien, maar dat zag ik maar bij het selecteren van deze foto, stond de zuignapstok dicht genoeg bij dat ronde deksel in de vloer om daarmee ook nog eens een verbinding aan te gaan. En dan waren er de andere figuren in het beeld, los van elkaar, elk een andere richting uitkijkend, passend in het raam dat binnen het grotere kader een kleiner kader vormt…

Perfect is de foto zeker niet, Paul De Leener wijst onder meer op de technische onvolkomenheid: de afbuigende perspectieflijnen verraden het gebruik van een smartphone. En ik voeg daaraan toe: het scheve van de foto verraadt de steelse blik, het snapshotgehalte. (Al zou je met een grote omweg kunnen stellen dat die scheefheid het wankele van de man met de wandelstok benadrukt – maar dat kan onmogelijk op het moment van afdrukken zelf de bedoeling zijn geweest.)

Ik hecht na vele jaren fotograferen niet meer zo veel belang aan technische perfectie. Ik fotografeer tegenwoordig bijna uitsluitend met mijn telefoon, laat de spiegelreflexcamera meestal thuis. Ik laat die technische perfectie aan anderen over, die daar meer tijd voor hebben. Mij is het vooral om de ‘poëzie’ (Marnix De Keukelaere) van het moment te doen. Ik wil scherper kijken en meer zien. En door te fotograferen lukt dat aardig. Misschien slaag ik er wel in om ook anderen beter te doen kijken.

Maar het blijft uitkijken natuurlijk, zeker in deze woke tijden, dat je niemand kwetst of voor het hoofd stoot. Paul De Leener schrijft dat hij zelf soms op krukken moet lopen en dat daardoor zijn blik ‘bevriest’ en dat hij op die wandelstok ‘afknapt’. Ik begrijp dat. Maar het lijkt mij een te ‘subjectieve’ (Paul De Leener zelf) benadering. We hebben allemaal onze afwijking en de logische uitkomst van dit zeer toegespitste waken (woken) over ieders integriteit is dat we op den duur niemand meer kunnen fotograferen. Willen we dat? Willen we die mogelijkheid om het bijzondere en poëtische te zien en te tonen en te laten zien uitbannen? Neen? Wel, dan moeten we er ook het risico bijnemen dat het af en toe een beetje wringt. Respectvolheid evenwel moet wel altijd, naast schoonheid en het oefenen van de blik, de betrachting blijven.