woensdag 30 december 2020

scherf 101

Sinistere belangstelling


Altijd interessant, hoe de dingen die je leest samenkomen en interfereren. Doordat ik me aan het verdiepen was in de bundel Vlaanderen excelleert!?, een verzameling teksten over het Vlaams-nationalistische cultuurbeleid, las ik met toegespitste aandacht de bladzijden die Sándor Márai in zijn autobiografische boek Land, land!... wijdt aan zijn beslissing om in 1948, na de Russische machtsovername, zijn land definitief te verlaten. Indrukwekkende bladzijden zijn het, die mij het geduld dat ik moest opbrengen voor de lectuur van de talrijke wat al te cultuurparticuliere bladzijden daarvoor deden vergeten.

Márai had onmiddellijk na de oorlog al eens overwogen om zich in het buitenland te vestigen, maar hij was teruggekeerd omdat hij zich – als schrijver – verknoopt wist met de Hongaarse taal, en die wordt nu eenmaal nergens buiten Hongarije gesproken. Emigratie zou van Márai ‘een invalide’ maken ‘die met krukken en prothesen (…) over de continenten rondstrompelt’. (310)

Het duurde echter niet lang vooraleer hij zich onderworpen voelde aan de ‘sinistere belangstelling’ van de communisten voor zijn persoon. Als ‘burgerlijk’ schrijver, die in de extreemrechtse periode (met nazi’s en Pijlkruisers) voor de communistische machtsovername al gemarginaliseerd was, maar daarom niet bepaald communistische sympathieën koesterde, werd hij ‘in quarantaine geplaatst, in de hoop dat de dreiging van uithongering he[m] tot zelfkritiek zou dwingen’. (307) Hij moest zwijgen, dus. Ondertussen hopen de nieuwe machthebbers dat het publiek kaas zal lusten van de obligate regimevriendelijke socialistisch-realistische cultuuruitingen. Quod non: het publiek dat ‘burgerlijke’, kritische, vernieuwende kunst (literatuur) gewoon is en nodig heeft, neemt geen genoegen met het communistische equivalent van het Vlaamse vendelzwaaien of de Studio 100-musicals, hoe uitmuntend de coördinatie en de lichteffecten ook mogen zijn.

Maar het ideologisch gestuurde cultuurbeleid in Hongarije anno 1945-1948 gaat nog een stap verder. Márai wordt als gezaghebbende literator verzocht om zijn stem weer te laten horen – zijn zwijgen klinkt immers te luid. Dat is het moment waarop het tot hem doordringt dat hij het land moet verlaten: ‘niet alleen omdat ik niet in vrijheid mocht schrijven, maar vooral en bij uitstek omdat ik niet in vrijheid mocht zwijgen’. (308) Eigenlijk zou hij luidop ‘nee’ moeten zeggen, maar zoiets zou natuurlijk niet onbestraft blijven.

(Dat het cultuurbeleid van de N-VA ideologisch gestuurd is, is precies een van de luidst klinkende klachten in het boek Vlaanderen excelleert!?. Wie hier luidop ‘nee’ zou zeggen, zal nog niet meteen ‘tot een levende dode gemaakt’ of ‘fysiek doodgemaakt’ worden – voorlopig beperkt het beleid zich nog tot het bovenhalen van de kaasschaaf of het kaltstellen van de projectsubsidies, om ondertussen Vlaamse primitieven en dergelijke in te zetten in vele miljoenen verslindende natiemarketingprojecten.)

Márai overweegt nog de mogelijkheid om te doen alsof en de ‘gênante, potsierlijke rol die de communisten [hem], de “burgerlijke schrijver”, met een vriendelijke knipoog zouden toebedelen’ (315) op te nemen: ‘zou ik in dode genres moeten vluchten, zwijgen in hexameters?’. Maar dat is geen mogelijkheid: ‘Is er iets – ‘vaderland’, ‘volk’, ‘natie’ – wat het waard is om de behoefte aan vrijheid ervoor op te geven?’ (313) En bovendien realiseert hij zich dat hij, mocht hij blijven en zich conformeren, ook al zou het maar schijnbaar zijn – zich op den duur ‘die andere ik niet meer zou herinneren, die kort daarvoor nog de kracht en de wil had om te protesteren (…) tegen iets wat ik had leren kennen als een inhumaan systeem, vijandig tegen mens en volk’ (315). Dan zou hij zodanig gehersenspoeld zijn dat hij niet meer vrij zou wíllen zijn. Dan zou hij zijn als de gevangene die na vele jaren vrijkomt en moet ervaren dat hij het leven in vrijheid niet meer aankan. Er is maar één conclusie: vluchten, nu het nog kan. Márai besluit met een vers van de dichter Karinthy: ‘Liever word ik opgegeten door de wormen / dan dat ik zelf wormen moet eten.’ (317)

 

Ine Hermans en Robrecht Vanderbeeken (red.), Vlaanderen excelleert!? (2020)

Sándor Márai, Land, land!... (Föld, föld!... (1972), vertaling Mari Alföldy (2002))