zaterdag 11 juli 2020

scherf 33

Zoden aan de dijk

 

Hoe vaak heb ik niet gehoord dat ik moest schrijven. Jij moet schrijven! Wanneer schrijf je eens een boek?

 

Het is er nooit van gekomen. Schrijven heb ik altijd gedaan. Ik doe het al meer dan veertig jaar. Vaak goed en bijna altijd graag. Maar een boek? Iets ‘substantieels’? Een bijdrage aan de vaderlandse letterkunde? – want ja, we hebben het hier over artistiek schrijven, nietwaar. Om iets van wetenschappelijke of documentaire aard bij te dragen, beschik ik niet over de nodige kennis in een bepaald domein, noch over de ambitie, zin en discipline om me op een specifiek onderwerp te concentreren en daar met schaar en lijm een nieuwe compilatie in elkaar te knutselen – dat ik iets oorspronkelijks zou bedenken, acht ik al helemaal uitgesloten. Neen, we hebben het hier over fictie, over bellettrie. De schone letteren.

 

Jij moet schrijven!

 

Uit de mond van een winnares van de belangrijkste niet-commerciële literaire onderscheiding in ons taalgebied klonk dat als een aanbeveling, bijna als een bevel. Als zo iemand het al zei! Maar daardoor werkte deze aanmoediging, want dat was het, des te verlammender, op paradoxale wijze. Het is ondertussen ook alweer meer dan tien jaar geleden, en Christine D’haen leeft niet meer, wordt niet meer gelezen, wordt amper nog herdacht of herinnerd.

 

Wat zou ik schrijven. En ik heb het nu niet meer meteen over de inhoud maar over het zinledige, het uitzichtloze, het vruchteloze van het schrijven. De zin ‘Wat zou ik schrijven’ is verwant aan een zin als ‘Wat zou ik nu nog kunnen doen’, ‘Wat zou ik nu nog zoden aan de dijk brengen nu die dijk al barsten begint te vertonen en de noordwester nog lang niet van plan is te luwen’. Het is een uitroep, of liever, een verzuchting, niet een vraag. Er staat dan ook geen vraagteken. Wat zou ik schrijven. En ik mag dat zeggen en verzuchten want ik heb toch al hier en daar wat wereldliteratuur gelezen.

 


200618