donderdag 29 mei 2014

tour 46



29 april 2014

dag 1.6

Ornithologie. Een arend – ik denk dat het een arend is, ik ben niet goed in het van elkaar onderscheiden van roofvogels; torenvalk, sperwer, wouw en buizerd ken ik wel, maar alles wat met arend te maken heeft en kiekendief blijft voor mij een raadsel; laten we dus aannemen dat het een arend is: hij vliegt laag over en begint te bidden of toch een poging daartoe te ondernemen. (Kunnen arenden bidden? Ik dacht het niet en begin dus weer te twijfelen.)

Ik houd halt in Dudelange. Ik eet de rest van de boterhammen met omelet op en drink een koffie op het terras van brasserie Am Sage. Het is nu bijna twee jaar geleden dat ik met Sarah in Dudelange was. We sliepen hier en ontmoetten er dat architectenkoppel uit Roeselare. Op het hellende trottoir begint mijn tegen de gevel geparkeerde fiets opeens uit eigen beweging weg te rollen. Ik spring op en kan het gevaarte nog net tegenhouden. Daarbij schaaf ik mijn linkerscheen. Ik moet voorzichtiger zijn.

Op mijn weg zie ik al van ver de drie koeltorens van de kerncentrale van Thionville. Of eigenlijk zie ik eerst de drie zuilen van damp die parallel verticaal tot in de wolken reiken. Het is alsof zij die wolk dragen of hem gezamenlijk hebben gecreëerd. Het is een indrukwekkend zicht. Wanneer ik dichter kom, blijkt de wolk een regenwolk te zijn. Kan het dat de dampuitstoot van de kerncentrale zelf regen veroorzaakt? Natuurlijk denk ik aan radioactieve uitval. De bui die ik te verduren krijg wanneer ik onder de wolk door fiets, is dan wellicht niet radioactief maar toch stevig. Maar het is de enige regen van de dag, die bewolkt blijft – enkel ’s avonds zal er een streepje licht doorbreken van de al lage zon. 



Wanneer ik langs de kerncentrale rijd, en van daaruit al die hoogspanningslijnen zie vertrekken, sta ik toch versteld van het mateloze vernuft maar ook de mateloze hybris van de mensen. Ik stel vast dat elk gebouw dat ik zie tekenen van verval vertoont en dat in elke weg putten zitten – wel, dan kan ik niet geloven dat deze constructie voor de eeuwigheid is. Hoe stevig ook gebouwd, de levensduur van deze centrale bedraagt maar een fractie van de tijd die datgene wat zij opwekt en veroorzaakt zal meegaan. Het is zo broos, allemaal.

Ornithologie. The lark ascending; twee witte kwikstaarten; een wouw; een bonte specht (klein of groot?, weet ik niet); twee keer een koekoek gehoord – en één koekoeksklok, door een open raam waar ik om zes uur aan voorbij reed.

Om vier uur zie ik in Roussy een aankondiging voor een chambres d’hôtes. Maar het is nog te vroeg en ik heb te weinig kilometers op de teller staan. Vanaf vijf uur begin ik uit te kijken, maar er dient zich niets aan: geen toeristenverblijven, geen hotels. De streek is er dan ook niet naar. Uiteindelijk moet ik beslissen om in allerijl nog tot in Metz te fietsen, wat de teller voor deze eerste dag op 110 kilometer brengt, veel meer dan beoogd. Dat veel meer zal een constante worden.

In Metz vind ik aanvankelijk enkel poepsjieke hotels. Bij hôtel Escurial, dat toch ook niet zo goedkoop blijkt te zijn, hak ik de knoop door. Ik wil het risico niet lopen niets te vinden. Pas op mijn avondwandeling merk ik dat ik een aantal goedkopere hotels niet had opgemerkt tijdens mijn haastige zoektocht door de stad. In de would-be sympathieke bistrot Brochettes & Cie om de hoek kies ik de toast met saumon fumé. Ik drink een liter San Pelligrino. Terug op mijn kamer (nummer 206) kijk ik een kwartiertje naar Bayern München tegen Real Madrid. Een verwijfde Portugees met geëpileerde wenkbrauwen viert dat hij dit seizoen in de Champions League al vijftien keer heeft gescoord. Om half elf doe ik het licht uit, maar om half één slaap ik nog niet. Rusteloze benen die blijkbaar van fietsen geen genoeg krijgen en te laat gegeten. Dan maar nog een paar bladzijden Kerouac.