Nog eens een telefoongesprekje afgeluisterd op de trein. Nu ja, afgeluisterd is niet het juiste woord. Je kon er niet náást horen, zo luid kwetterde dat mens. En kwetteren was niet het enige wat ze luid deed. Ze boerde ook luid (ze mompelde er weliswaar telkens een ‘pardon’ achteraan) en de toetsen van haar gsm produceerden dat vervelende piepkabaal dat je krijgt als je niet het verstand hebt om alvast dat geluid uit te schakelen. Want sms’en dat dat mens deed, voortdurend tussen de vier telefoontjes die ze tussen Brugge en Brussel pleegde. En uit die vier telefoontjes leerde ik wel het een en ander. U vindt het vast ook interessant.
1.
Het mens zou rond een uur of één in Leuven aankomen. Ze wist nog niet hoe ze ter bestemming zou geraken want ze was nogal zwaar geladen. Ze had een rugzak bij en een valies op wieltjes en twee laptops. Ze had al twee dagen niets gegeten. Abdellah had haar verlaten. Stel je voor, ze moest van hem de trouwfoto’s weggooien maar dat deed ze niet, de foto’s waren bij haar moeder. ‘Het zal tegen zijn kloten zijn.’ Drie keer had Abdellah moeilijk gedaan. Ze had nu twee advocaten aangesproken. Als ze in Leuven aankwam, aldus het mens, wilde ze eerst en vooral Shiba zien. Ze zou om vijf uur bij gesprekspartner #1 langsgaan, dan bespraken ze alles wel. Ze zou met de bus komen, geen probleem, ze had een abonnement. Neen, nu kon ze niets beslissen. Maar ze had deze morgen wel al iets op facebook geplaatst.
2.
'Wat?' (ontstelde reactie) Zij had altijd al het vermoeden gehad dat Yassir zoiets ging doen. Abdellah had haar buitengezet. Neen, dat zou hij niet kunnen. Yassir zou pas tegen het eind van de maand zijn auto terug hebben. Hij had haar gezegd dat hij haar miste en dat hij de scheiding wilde stopzetten. We zullen nog zien. Het mens zegt nog niet meteen te kunnen beslissen. ‘Hij weet dat ik bij jou (onverstaanbaar).’ Ja, twee laptops, een rugzak, een handtas.
3.
‘Dat meen je niet. Shit. Dat is jammer.’ Het mens zegt dat het zou kunnen, dat het niet anders kan. Eind deze maand – wellicht heeft ze het weer over de auto van Yassir. Ze komt om één uur aan in Leuven. Ze vraagt naar Staf te bellen en hem te vragen dat hij om één uur aan de voorkant van het station staat. ‘Waar we zijn? Nog niet in Brussel. Wacht, ze zijn hier aan het werken. Ik herken het niet.’ De andere kant spreekt nu een hele tijd. ‘Het is niet waar, hé? (…) Godverdomme toch. (…) Dat weet ik niet. (…) Pffff. (…) Wij mogen dat niet zeggen. (…) Onze ma had gelijk het niet zo te doen. Ge kent haar toch? (…) Ik vermoed dat ik bijna in Brussel ben.’ We vernemen dat Yassir nog altijd op hetzelfde adres woont, dat hij niet kwaad is, en dat hij het mens nog altijd graag ziet. ‘Weet ge dat hij mij gemist heeft? Dat hij mij graag ziet. Daarnet zei hij nog “schat” tegen mij!’ Yassir is dus: gesprekspartner #1. Het mens zal straks thuis zijn, ze zal haar brommer nemen, Yassir zal iets klaarmaken. Gesprekspartner #3, een zus of broer van het mens zoals uit de context is gebleken, moet niets doen. ‘Is het niet goed? Waarom zeg je “verdomme”? Ge had het graag gewild.’ Het mens zegt net met Yassir te hebben gebeld en dat ze hem heeft gezegd dat ze al twee dagen niets heeft gegeten (kan ik bevestigen) en dat hij daarop had voorgesteld iets voor haar te zullen klaarmaken. We vernemen ook dat ze haar haarborstel niet bij zich heeft, en haar shampoo en douchegel al evenmin. ‘Ik heb ook mijn sloefkes niet bij.’ En dan: ‘Hij heeft een heel weekend niets tegen mij gezegd. Daar stond ik dan. Ik wist niet dat het zo zou gebeuren.’ Ze heeft haar koffiemachine moeten laten staan. En alle andere machines. Alles. ‘Dat mag ik allemaal bij Yassir zetten. Ik zet mijn adres voorlopig bij u en mijn dop op Yassir zijn naam.’
4.
‘We komen nu aan in Brussel-Zuid. Dan is het Centraal en dan Noord en dan nog twintig minuten naar Leuven.’ Dan komt het mens toch een halfuur voor één uur aan in Leuven? Ja, hoe kan dat nu. ‘Ik heb mijn dikke jas niet bij. En ook geen pullover. Alleen mijn paarse. (…) Goed, dan neem ik uw jas. (…) Zo slim was ik wel. (…) Dat is goed nieuws. (…) Ik wou het gisteren vragen maar mijn kop stond er niet naar.’ Het mens zegt in slaap te zijn gevallen en dat ze de hele avond geslapen heeft. ‘Lieckens weet niet dat ik vanavond bij u ben. (…) Oké, dan ga ik u laten. Yoe-oe.’