vrijdag 17 september 2010

overweging 2 / mijn woordenboek

GELOOF

Het is vandaag zeer gemakkelijk om de katholieke Kerk aan te vallen. Zij blundert voortdurend, zowel in de aanval als in de verdediging, ze speelt met een aftands tactisch concept, ze vergeet op te bouwen en ze zet zichzelf voortdurend buitenspel. Als ze dan nog eens het publiek schoffeert, owngoals begint te maken of, zonder dat wij daar om vragen, knullig inlevert, heb je de bal maar tegen de netten te leggen. Zeldzaam zijn de spitsen die voor een leeg doel overknallen.

Daar doen wij dus niet aan mee. Daar valt geen eer mee te behalen. Op deze blog geen belegen moppen over van hun voetstuk gedonderde bisschoppen. Zelfs het feit dat de bisschop ‘in kwestie’ die van mijn eigen stad was, laat mij koud: het probleem waarvoor hij nu als zondebok mag opdraven is universeel. Ik adviseer Jan met de Pet: het zou een intellectuele vergissing zijn om het vizier op die ene persoon te richten.

Zelfs de paus mag wat mij betreft gerust nog een tijdje aanmodderen. ’t Is gemorrel in de marge en ik ondervind er weinig hinder van. Ik ben nog bereid te geloven dat die man het goed meent – al moet ik toegeven dat hij het me verdraaid niet gemakkelijk maakt en dat ik op de duur eraan begin te twijfelen of hij nog wel zelf gelooft wat hij zegt. Ik laat het aan experts over om uit te vogelen hoeveel doden er al gevallen zijn door de onrealistische seksuele moraal van deze knettergekke Herr Flick in schaapsvacht.

Wat er ook van zij, een man die, ruim aan gene zijde van de pensioengerechtigde leeftijd, met kantwerk afgezette rokken draagt, zie ik liever niet dicteren wat ik moet denken en doen en laten.

Aangezien het zo gemakkelijk is de katholieke Kerk aan te vallen, zal ik dat aan anderen overlaten. Ik kies liever de moeilijke weg en wil hier stellen dat ik over paus Benedictus XVI, genaamd Ratzinger, iets positiefs te melden heb.

Met iets wat hij gisteren (16 september 2010) in Schotland zei, heeft hij volgens mij gelijk.

Dat iets betreft het hebben van een geloof. De Heilige Vader zal wel het oerdegelijke katholieke geloof hebben bedoeld, zoals dat tot in de geringste details wordt gestipuleerd in talloze canonieke geschriften en haarklieverijen in de beste scholastieke traditie, maar laat ons nu eens aannemen dat hij bedoelde: een geloof. Ja, laat ons eens aannemen dat wij in een wereld leven waarin religieuze leiders geen exclusiviteit meer opeisen, waarin pastoors en imams en rabbijnen en wat weet ik al in grote eensgezindheid beamen dat het belangrijker is hoe dan ook in iets te geloven dan in de specifieke geloofsartikelen van hun eigen winkel. Onze samenleving, zei Ratzinger gisteren in Schotland, verkeert in een diepe crisis omdat zij geen geloof meer heeft.

Ik geloof dat hij daarmee gelijk heeft. Wij hebben ons geëmancipeerd, zoals dat dan heet, maar wat houden wij over? Wij hebben de bevoogding van de Kerk ingeruild voor een ongebreideld consumentisme – maar tegelijk brengt dit consumentisme met zich mee dat ons hele systeem, dat uiteindelijk een ecosysteem is, naar de filistijnen aan het gaan is. Wij meenden onze vrijheid voorop te moeten stellen maar we vergaten dat voortaan niemand ons zal helpen bij het maken van keuzes. Wij spoelden bovendien het kind weg met het badwater: waar het absoluut te verdedigen valt dat het goed is om zich te bevrijden van betutteling en bemoeizucht, van de terreur van het geïnduceerde schuldbesef, van missioneringsijver, discriminatie van vrouwen, homo’s en andersdenkenden, van malle geloofspunten à la bloedende harten, van verhaaltjes waarin de plot wordt toegediend als rijstpap-met-gouden-lepeltjes, en van idiote dogma’s zoals de onfeilbaarheid van de paus en de onbevlekte ontvangenis, die enkel in het leven zijn geroepen om de macht van de kerkleiders te consolideren, daar hebben wij over het hoofd gezien dat de Kerk, of beter, het christelijke geloof – los van de opsplitsing in protestantisme, rooms-katholicisme etcetera – net zo goed als andere geloven heel wat waarden in de aanbieding heeft die het samenleven bevorderen en het leven tout court zinvoller maken.

Daar staan we dan: zonder geloof, alleen met onszelf. En wat bakken we ervan? Doen we het zoveel beter zónder? Het volstaat om alleen nog maar naar de psychische gezondheid van ‘de mensen’ te kijken. De Kerk heeft vroeger heel wat op haar kerfstok bijgekrast, maar een ding is wél zeker: het leven was eenvoudiger, en die eenvoud comfortabeler. De boer en de boerin die op het schilderij van Millet het werk op den akker onderbreken wanneer de klok van de verre kerktoren het angelus klepelt, gaan misschien gebogen onder een juk dat wij van ons hebben afgeworpen, een juk dat evengoed sociologisch en economisch is want religie en economie zijn twee onderdrukkende handen op één hongerende buik – het schilderij toont mij toch ook een moment van rust en een ootmoedige zelfsituering in een wereld die nog, mede door dat geloof, overzichtelijk is. Ik weet dat dit een naïef denkbeeld is maar ik geloof dat het soms goed is naïef te zijn.

Ik pleit niet voor een terugkeer naar vroeger. Dat is ten enenmale onmogelijk. Maar ik vraag wel dat we wat genuanceerder over dit soort zaken zouden nadenken. En ook dat we niet al te gemakkelijk meejoelen met de roedel die nu hijgend en kwijlend het gemakkelijk te verschalken opgejaagd wild besluipt.

‘Geloof’ is nodig. Om zin te geven aan ons bestaan in het licht van de dood – inderdaad, liefste, voor niets minder dan dat: de dood is onze grootste vijand. Om de liefde mogelijk te maken en houden. Om onze jaren, weken en dagen een structuur te geven. Om ons samenzijn met anderen, die vaak, zoals we weten, te verschillend en eenzelvig zijn om goed met ons samen te leven, gemakkelijker te maken. Want dat is geloof ook: een systeem van betekenissen en rituelen dat mensen toelaat hun gemeenschap gestalte te geven. Wie kan ontkennen dat daar een parallel valt te onderkennen: hoe minder geloof, hoe meer eenzaamheid?

En geloof, ten slotte, hebben we nodig voor de kinderen die we zo vrij zijn geweest op de wereld te zetten. Wij moeten ergens in geloven, hoe anders kunnen we die kinderen een houvast bieden? Zeker in een wereld die zo complex en chaotisch is geworden. Hoe anders moeten wij hun leren in iets te geloven? Hoe hard is de wereld waarin ze moeten opgroeien niet als die wereld er een is zonder geloof? Geloof verzacht, geloof biedt ons de blindheid en de bewustzijnsvernauwing die we hoe dan ook nodig hebben om alle manifeste onzin aan te kunnen. Welja, geloof als opium voor het volk – wat is daar mis mee als het geen instrument is in handen van onderdrukkers en uitbuiters? Af en toe een neut helpt ook maar is, jammer genoeg, minder gezond.

En ach, welneen, dat geloof moet niet per se zo religieus en rigoureus worden ingevuld als datgene waarin wij zelf – ik ben van 1961 – nog zijn opgegroeid. Wat ik wil zeggen is dat het geen kwaad kan dat onze kinderen eens iets doen dat niet nuttig is, of niet prettig, of niet volledig op hun eigen hoogstparticuliere genot gericht. Dat ze leren hoe ze in bepaalde aspecten van het leven, die sowieso niet volledig te overzien vallen maar die er wel zijn, zoals schoonheid, of liefde, maar ook lijden en manifeste absurditeit, de realiteit kunnen transcenderen en aan hun eigen, vaak al te beperkte interpretatieschema’s kunnen ontkomen. Want dat is wat geloof voor mij in essentie is: een vermogen tot transcendentie – en dat vermogen hebben we zeer zeker nodig om in deze wereld, in dit leven al was het maar een beetje onze weg te vinden. Om in deze wereld aan deze wereld te ontsnappen.