Floor Buschenhenke (1978), zo leer ik op haar website, woont in Amsterdam op een woonboot. Maar dat doet er eigenlijk niet toe.
Haar debuutbundel Eiland op sterk water is strak gecomponeerd. Hij bestaat uit vier cycli. Waarom dat zo is? Thematische ordening? Wellicht.
In de tweede cyclus, ‘Ik wieg je met 500 meter per seconde’, blijft mijn aandacht hangen bij het gedicht ‘Global Positioning System’.
nieuwste harmonie der sferen:
24 zingende satellieten
de auto vindt zich altijd terug
op een snijpunt van zangkoepels
Beauty walks a razor’s edge
De dichteres rijdt door de nacht en luistert naar Bob Dylan. Het zet haar aan het fantaseren: leende Bob Dylan niet ook zijn stem om een gps in te spreken? Ze parkeert op de vluchtstrook. Waarom dit gevaarlijke manoeuvre? Om een idee te noteren, misschien. Bob Dylan is daar ergens in het zwerk een satelliet. En zo zijn er 24 gps-satellieten, en die vormen samen een ‘harmonie der sferen’.
Zo werkt poëzie, althans bij Buschenhenke: associatie, een nieuw beeld, de moeite nemen om het op te schrijven en daarvoor stilstaan.
Buschenhenke is heel sterk in het tegen elkaar uitspelen van exact en wazig. Ze begint iets op te meten, vast te stellen, uit te stippelen – en dan verglijdt het in iets wazigs, excentrieks, associatiefs: ‘de vraagstelling / drijft af’. Alsof ze wil aantonen dat het werkelijke, of het essentiële, niet meetbaar is: ‘jij lieve / slechts gedeeltelijk meetbare // […] // de onbepaaldheid van de data’. Wij noemen iets zus of zo, ‘mol’ of ‘ik’, maar dat zijn woorden die de werkelijkheid enkel benoemen maar niet echt raken – kijk naar de laatste twee strofen van het gedicht ‘Vogelman’:
ondertussen heeft in de tuin
een mol geen tijd en geen taal
hij graaft het verschil uit
tussen de werkelijke wereld
en de waargenomen wereld
en tussen het gras van de buren
en het gras van vogelman
mollen graven, vogels vliegen,
mensen talen een mol een mol,
een ik een ik
Dat van Dylan, de gps, de harmonie der sferen: dat was makkelijk om volgen. Maar ik kan niet altijd met Buschenhenke mee. Het gaat mij dan iets te veel van de hak op de tak en wat houd ik daar van over?
de haai van Hirst
doemt op in mijn hoofd
velstrekkende zeppelin boven
de melk, brood, appels
en ik moet de was nog doen
Die zeppelin moet ver vliegen en is dus, in zekere zin, ver-strekkend. Hij bestaat uit een opgespannen vel, vandaar ‘velstrekkende’. Vel op de melk. Er is veel keukenwerk, en dan is er nog de was. Het drukke bestaan van de woonboothuisvrouw. Een die denkt aan het kunstwerk van Damien Hirst, en misschien aan de vele miljoenen dat het waard is – waarmee ze niet meer zou moeten wassen en plassen. Zoiets. Misschien, maar misschien vergis ik me.
Dit gedicht heet ‘Anicca’. Zonder Wikipedia raak ik van de kook. Anicca, dukkha en anatta zijn, zo verneem ik, in de boeddhistische leer de ‘drie karakteristieken’, de manieren waarop dingen in de wereld aanwezig zijn. En ja, de twee gedichten na ‘Anicca’ heten ‘Dukkha’ en ‘Anatta’ en samen vormen ze de subcyclus ‘De drie karakteristieken’.
Het volgende gedicht, ‘Breinworm’, gaat over ‘koanheadlines’ en dat zou ik weer moeten opzoeken maar ik pas.
Om maar te zeggen dat Floor Buschenhenke veel van haar lezers vraagt. Als je het uit jezelf weet, is je ego gestreeld – maar ijdelheid is een slechte raadgever als het erop aankomt iets op zijn waarde te schatten.
Floor Buschenhenke
Eiland op sterk water
Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2009 / 60 p. / € 18,50
Deze recensie verscheen eerder in Poëziekrant.