Vorige week stierf Jan Wauters. Ik heb altijd naar hem opgekeken. Ik vond in mijn archief een brief die ik hem bijna twaalf jaar geleden schreef. Ik plaats hem hier als eerbetoon.
Brugge, 1 december 1998
Geachte heer Jan Wauters,
Eerst even een kleine verontschuldiging voor mijn nogal onhandige interpellatie op het verjaardagsfeestje van De Morgen. ‘t Was een beetje onbeleefd u zomaar om uw adres te vragen. Ik functioneer echter niet zo goed in zo’n drukte. En hoe drukker het is, hoe minder ik functioneer. Bij erg grote druktes functioneer ik helemaal niet. Maar dat terzijde. Het was erg genereus van u mij toch uw kaartje te geven, waarvoor dank. In ruil krijgt u van mij een mooi briefje.
U kent misschien mijn naam – hij staat af en toe onder stukjes op de boekenbladzijden van De Morgen, vroeger van De Standaard. Maar hij staat toch vooral in het telefoonboek en naast de deurbel van mijn huis, dat de freelancer die ik ben, mede door toedoen van de moderne technieken maar ook van een zekere onvrede, steeds minder vaak verlaat.
Ik ken uw naam. Even lang als ik uw stem ken. Al meer dan twintig jaar geleden begon ik Wat is er van de sport? te volgen. Ik ben allicht te jong om het revolutionaire ervan in te zien (ik heb de sportverslaggeving die eraan voorafging, behalve in de schimmige figuur van Paul Jacqmuin, niet of nauwelijks gekend), maar dat de mensbetrokken en kritische toon ervan mij onmiddellijk aansprak, weet ik nog altijd zeer zeker. De belangstelling voor de achterkant van de sport, en de onderkant. Ik herinner mij een passus over de aan een wasdraad hangende regenboogtruien van cyclocrosser Eric De Vlaeminck. Het was de tijd dat er tussen Wat is er van de sport? en het nieuws van zes uur nog geen reclameblok stak. Sták.
Ontelbare malen heb ik naar uw bijdragen en rechtstreekse verslaggevingen geluisterd. Soms ergerde ik mij want uw epische breedvoerigheid kwam, wanneer ik pas de radio had aangezet, mijn verlangen naar zekerheid over de stand van zaken in de wedstrijd niet snel genoeg tegemoet. En u maar die tussenstand niet vermelden! Maar veel vaker liet ik mij zeer graag meedeinen op uw sfeerschepping, die het overal waar ik maar luisterde onmiddellijk warm en behaaglijk maakte: de badkamer in het ouderlijke huis, het studentenkot, de keuken vandaag tussen het gejengel van mijn kinderen door. Eén herinnering maar, die ook u ongetwijfeld zal zijn bijgebleven. Parijs-Roubaix, ik ben het jaar vergeten. De motor waarop u achterop zit, is in panne gevallen. U staat midden in de desolate verlatenheid van het Noord-Franse, ooit door Vlaamse seizoenarbeiders bewrochte land, en u beschrijft met nog van uw vaart over de kasseien natrillende stem wat u ziet. In alle ellende is het een zalig moment. De hemel in de hel. U beschrijft zo beeldend dat ik daar naast u kom staan om mee te ondergaan. Wat ik toen heb gezien, is sindsdien nooit uit mijn geheugen verdwenen.
Of die keer, toen u midden in een spannende match op Olympia begon te mijmeren over het kerkhof van Sint-Andries en de wuivende populieren die u vanuit uw hoge post kon observeren. Een praktische toepassing van relativering.
Verslaggeving, sfeerschepping, kritiek. En hoe langer, hoe meer: kritiek. Dáárin kon ik het steeds meer en steeds beter met u vinden. De wrevel jegens de Michel Verschuerens van deze wereld. De fysieke maar vooral geestelijke pijn die wordt veroorzaakt door de loeiharde luidsprekers in het voetbalstadion – reden waarom ik er geen voet meer binnenzet. Maar vooral: de tirannieke commercie die overal om zich heen grijpt, alles infiltreert, alles van binnenuit aanvreet als een kanker.
Gisteren op het verjaardagsfeest van De Morgen las Hugo Claus enkele gedichten voor. Deze schrijver moet niet per se worden vergoddelijkt, maar een béétje respect lijkt mij toch niet misplaatst. Hij kreeg het niet van de verwende en verstrooide massa ‘cultuurdragers’ (zoals de presentator ze terecht, vond ik, smalend aansprak). De hoofdredacteur die in het begin van de avond verklaarde zich erg goed te voelen in het commerciële klimaat waarbinnen hij werkt. Oké, ‘t is beter dan de papegaai te zijn van een politieke partij, maar legt men zich niet te vlug neer bij een gang van zaken die de afgedwongen ‘onafhankelijkheid’ (zwaar tussen haakjes) op de lange termijn níet garandeert?
Mijn ervaring, Jan, is dat het bijzonder moeilijk is aan te kaarten dat we al een tijdje in het totalitarisme leven dat we door het bestrijden van extreem-rechts denken te kunnen tegenhouden. Het is moeilijk dat aan te kaarten zonder zwart-wit te worden. Het is moeilijk omdat het totalitarisme geen buiten heeft vanwaaruit het zou moeten aangevallen worden. Die belerende vinger wordt je erg snel kwalijk genomen. Die ernst ook, ja dát vooral: gij zult niet ernstig zijn. Of toch niet té. Er wordt ten allen kante aan je getrokken. Je wordt gerecupereerd waar je erbij staat. Columnpje hier, columnpje daar. Kritiek wordt entertainment en op die manier wordt kritiek onschadelijk. Wat lieden als Reynebeau en Wyndaele doen, acht ik hoogst schadelijk voor onze democratie (voor zover daar nog sprake van is): zij ondermijnen al lachende de kracht van het (weder)woord. Immers, niet iedereen is met humor begiftigd. Toch krijgen alleen zij die de lachers op hun hand weten te krijgen de lachers op hun hand. En tegenwoordig lijkt wel iedereen te lachen. Je lach of je leven. De dictatuur van de lach. Mensen willen niet wéten, maar lachen.
In wat u doet zie ik een integere poging om, aan deze gevaren ontkomend, uw stem te laten klinken. U blijft de ernst trouw. U schuwt geen retoriek, geen barokke gebaren. U durft het nog aan een zin goed te bouwen en te onderbouwen, een woord in de mond te nemen en langs alle kanten te proeven en van dat proeven verslag uit te brengen. Al dat hoogst onmodieuze bewonder ik in u. Maar er is een kleine wrijving. ‘Jan Wauters’ wordt soms een label. De diep doorvoelde en doorwrochte tegendraadsheid, het ietwat sentimentele en getormenteerde, het zich bekoord weten door het ouwerwetse, het schipperen met de nostalgie: dat alles wordt – mede door het feit dat u de neiging heeft er een beetje mee te koketteren – geïnstitutionaliseerd. U krijgt een vaste stek en wordt daar op vastgepind. Niet in de marge, vanwaaruit u het meest efficiënt uw waardevolle gedachten zou kunnen ventileren, maar in een als marge verkleed entertainment, genre De toestand is hopeloos... (Let wel: uw bijdragen tot dat programma zijn meestal sterk en altijd goed, maar het programma op zijn geheel genomen is dat niet – en dat heeft onvermijdelijk een weerslag op wat u erin doet.) Uw column in De Morgen blijft vooralsnog onaangetast, maar in de mate De Morgen commerciëler wordt – en daar zal het allicht op uitdraaien – zult u misschien moeten kiezen tussen afhaken of mee-commercialiseren.
(Cfr. het dilemma waarvoor de pleitbezorger van de emotie zich geplaatst weet: emotie moet, maar niets is zo commercieel als emotie... Ik denk dat Paul Goossens, vandaag in het zwart gekleed op tv en gisterenavond opvallend afwezig, zeer terecht wijst op het gevaar dat het niet-emotionele het gevaar loopt níet te worden gecoverd. Het komt er misschien op aan, gegeven de omstandigheden, onbehaaglijk te zijn, een horzel te zijn...)
Hoe kun je vandaag links zijn zonder rechts te worden – het lijkt mij het belangrijkste maatschappelijke dilemma.
Ik overdrijf een beetje. Maar de overdrijving heeft het voordeel de dingen snel helder te maken. Uw stem is ongemeen krachtig en helder. Uw ideeën zijn waardevol en levensnoodzakelijk.
Ik wens u nog heel veel zinvolle en vruchtbare jaren toe,
Vriendelijke groet,
P.C.