woensdag 28 mei 2008

Dag 271 vVH&C

Eugène Atget, rue Valette et Panthéon, 1925

080528 – In de tweede aflevering van de BBC-tv-reeks The Genius of Photography (nog drie weken op donderdagavond op Canvas) werd uit de doeken gedaan hoe het kwam dat Eugène Atget, die zijn hele leven er alles aan had gedaan om het oude Parijs van de vergetelheid te redden, zelf niet daarin is terechtgekomen. Integendeel zelfs, iemand als Joel Meyerowitz, die hier eerder al eens ter sprake kwam naar aanleiding van een tentoonstelling van werk van hem in Charleroi, noemt Atget in dat programma zonder verpinken ‘de grootste fotograaf die er ooit is geweest’ – een oordeel dat ik nu, in mijn zoektocht naar de hierbij geplaatste portretfoto’s van Atget door Berenice Abbott, bevestigd zie in een uitspraak van Christopher Rauschenberg, zelf ook geen onverdienstelijk fotograaf: ‘Like many people, I consider him to have been the greatest photographer of all time.’

Abbott maakte haar foto’s van Atget enkele maanden voor diens dood. Voor zover bekend zouden het de enige zijn van hem die zijn overgeleverd.

Berenice Abbott speelde een belangrijke rol in het overhevelen van Atgets levenswerk naar onze tijd. Het toeval eiste daarbij een hoofdrol op. Abbott was immers in de leer bij Man Ray, de avant-gardefotograaf en -kunstenaar die toen al grote bekendheid genoot met zijn experimentele fotografie en kunstobjecten. Man Ray en Eugène Atget woonden in dezelfde straat, maar wisten van elkaars bestaan nauwelijks af. Atget werkte in alle stilte en bescheidenheid, en trok met zijn driepikkel ’s ochtends vroeg Parijs in. Hij kwam bij manier van spreken thuis wanneer Ray stilaan wakker werd. Ray, die behalve veel exuberanter ook 33 jaar jonger was, had het druk met het onderhouden van zijn contacten met de surrealisten en de Parijse beau monde.

Op een dag ontmoet Berenice Abbott die vreemde man met zijn aftandse materiaal. Zij vraagt wat hij dan doet als fotograaf, en of zij enkele van zijn foto’s mag zien. Dat mag. Abbott ziet de foto’s en is verrukt. Weet je eigenlijk wel, vraagt ze aan Man Ray, dat hier een paar huizen verder een fantastische fotograaf woont? Dat weet Ray niet of nauwelijks, maar hij heeft wel de contacten die nodig zijn om iemands reputatie te máken. En zo is het gegaan volgens de makers van de televisiedocumentaire. Abbott koopt nog snel (Atget heeft niet lang meer te leven) een deel van Atgets catalogus op, en ze doet het nodige om zijn werk niet verloren te laten gaan. Zij weze daarvoor geprezen.

Nu is het natuurlijk interessant om na te gaan of hiervan sporen zijn terug te vinden bij en rond Ray. Twee bronnen staan mij, zonder dat ik het huis uit moet, ter beschikking: Belicht geheugen, de autobiografie van Man Ray, en de gezaghebbende biografie Man Ray. American Artist door Neil Baldwin.

Het register van Belicht geheugen leert dat Eugène Atget alvast in Rays autobiografie niet één keer vermeld staat. Dat is ontnuchterend. Grote fotografen kunnen, door de bemiddeling van Ray, Atget nu ‘de grootste aller tijden’ vinden, zonder dat Ray zich verwaardigt om Atget in zijn autobiografie te vermelden.

Baldwin vertelt het verhaal zoals het min of meer ook in The Genius of Photography aan bod is gekomen. Maar bij hem klinkt het toch een beetje anders. Abbott ziet haar eerste foto’s van Atget niet bij Atget, maar bij Ray! ‘There was a sudden flash of recognition – the shock of realism unadorned […] the real world, seen with wonderment and surprise, was mirrored in each print.’ Abbott vraagt Ray wie de man is die deze wonderlijke foto’s heeft gemaakt, Ray antwoordt: ‘A primitive’. Wat vreemd is, want hij vindt Atgets foto’s blijkbaar toch goed genoeg om ze in zijn atelier uit te hangen. Ray vertelt Abbott dat hij Atget ooit eens had voorgesteld om wat modernere apparatuur te gebruiken, maar dat Atget dit had afgewimpeld: ‘“le snapshot” went faster than he could think, “Trop vite, enfin.”’ Abbott zoekt na de kennismaking met Atgets foto’s in Rays atelier Atget op, koopt enkele van zijn prints, en fotografeert hem. Na zijn dood zal zij er alles aan doen om zijn nalatenschap zo goed mogelijk bij elkaar te houden.

Wat, denk je dan, zou er met Atgets werk en, bij uitbreiding (gezien de grote appreciatie die hij geniet bij tal van andere grote fotografen), met de héle geschiedenis van de fotografie zijn gebeurd, als Atget en Ray niet in dezelfde straat zouden hebben gewoond en als Abbott niet op Atget zou zijn gestoten en op die manier Ray alsnog ertoe zou hebben aangezet om bij zijn vrienden de naam van Atget bekend te maken (Baldwin: ‘singing his praises at café gatherings’)?