zaterdag 17 december 2005

Mijn woordenboek (106)

ACHTEROVERVALLEN
Iedereen heeft wel van die momenten waarover hij zich diep schaamt. Ik herinner mij dat ik, toen ik nog volop puberde, mij die momenten in een kwellende reeks voor de geest kon halen. Het ene moment van schaamte riep het andere op; de momenten vormden een niet aflatende keten van schaamte – en ik zat daarin gevangen. De overkoepelende kwelling van die gevangenschap voegde zich bij de optelsom van kwellingen die werden veroorzaakt door de schaamtemomenten en vormde een kathedraal van pijn. Dat psychologische fenomeen vertaalde zich in een puur fysieke gewaarwording, die nog het best kan worden vergeleken met een rilling die ergens van tussen de schouderbladen vertrok en zich vervolgens een holte vrat ter hoogte (of laagte) van de maag en zich daarin nestelde. Alleen schudden met het hoofd hielp – ja, je moest het van je afschudden.
Ik heb mij van die keten weten te bevrijden. Nu lijd ik gelukkig aan een volwassen selectief geheugenverlies.
Maar goed, een van die schaamtemomenten – en meteen een van de enige uit die reeks die ik me tot op de dag van vandaag nog levendig weet te herinneren – betrof de hierna beschreven gebeurtenis.
Het was een van de eerste keren dat ik een café bezocht, ik moet een jaar of zestien zijn geweest. Buiten nazomerde het op het pleintje, door de open cafédeur gleed de soundtrack van dat non-event naar binnen. Het was rond een uur of vier in de namiddag. Ik zat heel stoer op een kruk aan de toog, met op de kruk naast mij een kameraad. (Het zal wel B. zijn geweest, maar dat doet er hier niet toe.) Ik zat dus op die kruk maar ik zat er op de een of andere manier niet goed op want ik viel er achterwaarts af. Ik begreep niet goed wat er was gebeurd, ik mocht al blij zijn dat ik me niet had bezeerd. (Deze herinnering voert me terug naar een feest, een jaar of twintig geleden, toen X., die bovenop de feestzaaltoog was gaan staan, achterover tussen de lege bakken bier viel en, in plaats van zijn nek te breken, levend en wel terug opstond: dronken mannen hebben een speciale engelbewaarder. De bruid – het was een huwelijksfeest – had de valpartij zien gebeuren en diende, wellicht om zich van haar eigen schrik te ontdoen, de van een engel bewaarde pardoes een kaakslag toe. Ik zie nog zijn verbouwereerde blik.)
Ik weid uit. Ik had het over schaamte. Op zich is van een cafékruk vallen geen onoverkomelijke schande. Zeker als je, zoals ik dat op dat ogenblik vast en zeker was, bloednuchter bent. Bijdragen tot je onkreukbaar imago doet het niet, maar het kan gebeuren. Anders is het evenwel als je bij het rechtop krabbelen ziet dat je estheticaleraar (hier al elders ter sprake gekomen) zonder dat je dat hebt opgemerkt vlak daarvoor door de openstaande deur het etablissement heeft betreden en dus het weinig verheffende spektakel heeft aanschouwd. Daardoor zou ik iedere keer dat ik later aan dat incident zou terugdenken, tot vele jaren later, met grote onweerstaanbaarheid fysiek de schaamte erover voélen, ergens tussen schouders en maag. Nu is het eindelijk weg. Nu schrijf ik over een jongen die van een kruk achterovervalt als was het een ander dan diegene die zich hier het voorval herinnert en die inmiddels goed heeft leren vergeten.

Vorige aflevering: ACHTERKANT