In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
augustus 2008
VRIJHEID
In De dingen houdt Georges Perec ons op een droge, klinische wijze een spiegel voor: hoe wij de slaaf zijn van het enige waar wij nog in geloven en naar handelen: de kapitalistische en materialistische illusie. We laten onszelf kluisteren door de lening die we moeten aangaan om ons het roerend en onroerend goed aan te schaffen waarover we ons hebben laten aanpraten dat we het nodig hebben of dat we het, binnen een bepaald, door reclame en sociale druk gestuurd discours, mooi en begerenswaardig moeten vinden. Om die spullen en dat huis te betalen, inclusief de rente op de hypothecaire lening uiteraard, leveren wij tientallen jaren vrijheid in en tonen wij ons bereid werkzaamheden te verrichten die wij in de meeste gevallen uit onszelf nooit bereid zouden zijn te doen. In zekere zin offeren wij er onze levens voor op.
De dingen begint met een beschrijving van het ideale huis en is gesteld in de voorwaardelijke wijs: ‘De muren zouden uit lichthouten wandkasten met glimmende koperen scharnieren bestaan.’ In het tweede hoofdstuk van het eerste deel leren we de werkelijke situatie kennen waarin Jerôme en Sylvie zijn beland. Hier is de tekst opgesteld in de verleden tijd: ‘Ze woonden in een minuscuul en aardig appartement met een laag plafond, dat uitkwam op een tuin.’ Deze situatie is lang niet zo idyllisch als ze hadden gedroomd – toch hebben ze zich met een job-om-den-brode vastgereden in hun poging om die droom te verwezenlijken. Tussen droom en daad, wist Elsschot, staan wetten in de weg en praktische bezwaren. In de woorden van Perec: ‘Maar tussen al die dromerijen waaraan zij zich met een vreemde gemakzucht overgaven, en de onbenulligheid van hun werkelijke daden, doemde geen enkel rationeel plan op dat de objectieve noodzakelijkheden en hun financiële mogelijkheden met elkaar in overeenstemming gebracht zou hebben.’ (21) In een laatste deel, dat zich afspeelt nadat beide protagonisten de leegte en uitzichtloosheid van hun bestaan hebben vastgesteld, alsook de onmogelijkheid om het te ontvluchten, schrijft Perec in de toekomende tijd: ‘Zij zullen van rijkdom dromen. Zij zullen in de goot kijken in de hoop een dikke portefeuille, een bankbiljet, een munt van honderd francs of een metrokaartje te vinden.’ (129)
De dingen van Georges Perec (ondertitel: Een verhaal uit de jaren zestig) doet pijn. Het is het relaas van onze verveling, van onze midlifecrisissen, van de uitzichtloosheid van onze levens, van het besef dat we zijn vastgelopen in ons onvermogen om zelf een andere richting uit te zetten dan deze die ons in onze kapitalistische wereld wordt voorgeschreven: een baan vinden, een woonst verwerven en deze aankleden met goederen en nutteloze prullen, een gezin stichten, zich conformeren. De dingen is een literaire verwoording van economische, sociologische, ideologische inzichten. Perec zet er een meedogenloos muziekje onder. De talloze opsommingen van vooral voorwerpen en goederen sorteren een dubbel effect: enerzijds is er het hopeloze besef dat we nóóit alles zullen kunnen verwerven – terwijl toch ook een devaluatie ontstaat: alles wordt met hetzelfde toontje afgeraffeld, naast elkaar en op gelijke hoogte geplaatst, er ontstaat op den duur verzadiging. Anderzijds heeft het ritme van al die opsommingen natuurlijk ook een bezwerende werking. Perec voert ons mee, hij creëert meesterlijk een dramatische spanning.
In De dingen komen veel voorwerpen voor. Meubels, toestellen, prullaria, boeken. Perec beschrijft ze op een manier die duidelijk maakt hoe ze tegelijk futiel en opaak zijn, onbeweeglijk, inwisselbaar. Aan veroudering en uit-de-mode-geraken onderhevig. Uiteraard kunnen in het interieur van Jerôme en Sylvie ook boeken niet ontbreken. Het boek De dingen is zelf ook een ding. Ik bedoel: het exemplaar dat ik hier voor me heb. Het is een ding van een soort zoals ik er hier veel in mijn woning heb. Ik koester mijn boeken, maar ik vervloek ze ook vaak. Ik koester ze wanneer ze tot leven komen (wanneer ik verlang ze te lezen of herlezen, wanneer ik ze lees, wanneer ik ze heb gelezen en wanneer ze een tijdlang mijn lectuur van volgende boeken beïnvloeden), maar ik vervloek ze ook wanneer ze mij duidelijk maken dat ik niet slechter af zou zijn indien ik ze niet zou bezitten. Het merendeel van die boeken – en meer in het algemeen van álle dingen hier rondom mij – leidt een sluimerend bestaan en had ik net zo goed niet kunnen verwerven. Het merendeel van al die dingen bestaat eigenlijk niet. Toch heb ik alles stuk voor stuk verworven, op de een of andere manier. Als ik ze niet gekregen heb, of gevonden, dan heb ik ernaar verlangd, heb ik ervoor gewerkt en gespaard…
Soms verlang ik naar een totaal witte kamer.
Op de cover van mijn exemplaar van De dingen prijkt een fragment van Ateliers à Antibes, een schilderij uit 1955 van Nicolas de Staël. Daarop zie ik ook dingen, geabstraheerd: een tafel, een stoel, schilderijen aan de muur en op het tafelblad, een deur, een wand.
Misschien is het dat wat je met dingen moet doen: ze op de een of andere manier vereeuwigen. Een eerste goede aanzet daartoe is ze naar waarde te schatten en te koesteren of, wanneer ze hun recht van bestaan niet hebben afgedwongen, ze op tijd uit je bestaan te verwijderen. En eigenlijk begint het al met het verlangen ernaar te doorgronden. ‘De onmetelijkheid van hun verlangens verlamde hen,’ luidt de zin waarmee het hierboven gegeven citaat (‘Maar tussen die al te grote dromerijen…’) afsluit. Doorgrond dat verlangen. Begrijp dan al of het een noodzakelijk of een door sociale druk en reclame opgedrongen verlangen is. Probeer dat verlangen te elimineren terwijl het nog een niet-ingewilligd verlangen is. Wees sober. Verwerp het materialisme, verwerp het kapitalisme. Wees vrij.
Georges Perec, De dingen (1965; vertaling van Les choses door Edu Borger, 1990)