donderdag 29 februari 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 332

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

29 januari 2013


Is het nodig om op een blinde kaart van de Belgische provincies de provincie Henegouwen te kunnen situeren? Neen. Is het levensnoodzakelijk om op een wereldkaart te kunnen aanduiden waar ‘precies’ de Atlantische Oceaan zich bevindt? In het oog van de storm doet het er niet toe in welk water men ten onder gaat. Kun je het leven aan zonder te weten dat de Parti Socialiste, want dat is het wat ‘PS’ betekent, geen deel uitmaakt van de Vlaamse Regering? Daar valt best mee te leven, de meeste beslissingen vallen toch élders. Dat dit soort dingen, blijkens een onderzoek van de Hogeschool Limburg, niet geweten is bij dertig, veertig of vijftig procent van de negenhonderd ondervraagde studenten van een lerarenopleiding, is opvallend maar de wereld zal er niet trager van draaien. Met een paar streeltjes over het touchscreen van hun smartphone of iPad hebben ze die ‘algemene’ kennis in een mum opgesnord en kunnen ze zich alsnog van hun pedagogische taken kwijten. Laat ons daarover dus niet jeremiëren. (Jeremiëren, naar de profeet Jeremia…) Want voor je het weet, zit je weer in dat paternalistische discoursje van ‘vroeger was het beter’ en ‘in onzen tijd’.

Kijk, daarover wil ik het nu even hebben. Dat die toekomstige leerkrachten niet beschikken over een elementaire kennis, die toch nodig lijkt om zich minimaal in deze tot nader order analoge en werkelijke wereld te kunnen oriënteren, het zal mij een zorg zijn – zolang mijn kinderen maar niet bij hen in de klas zitten, ben ik geneigd er erg egoïstisch aan toe te voegen. Maar wat mij nu even stoort, is dat je dit soort zaken erg moeilijk ter sprake kunt brengen zonder in een bepaalde hoek te worden gedrumd – de hoek van de conservatieve kniesoren. We zetten die conservatieve kniesoren ezelsoren op en draaien hen met hun aangezicht naar de muur; neen, ze zijn niet gestraft (dat zou niet kunnen in deze antiautoritaire tijden), maar ze staan daar toch maar te kniesoren: nukkig, koppig, een beetje verongelijkt.

Want wat wil het geval? Dat die kniezende cultuurpessimisten zich al te gemakkelijk laten verleiden tot veralgemeningen. Als dertig procent niet weet waar Henegouwen ligt, is er nog altijd zeventig procent die het wél weet. Dat is weinig, maar je mag hen die eer toch niet afpakken. En heus niet alle studenten lerarenopleiding weten niet dat Di Rupo niet van Vlaanderen de premier is maar van België. Vlaanderen heeft overigens geen premier, daar heet dat: de minister-president want ‘premier’ klinkt te Frans. ‘Eerste minister’ had ook gekund, maar laat ons maar meteen een duidelijk onderscheid maken, moet men gedacht hebben. Neen, je mag niet veralgemenen.

Maar betekent dat meteen dat je ook niet verbouwereerd, onthutst, kwaad kunt zijn over de manifeste neergang van de algemene kennis bij de jongeren, pardon, bij de toekomstige leraren? (En dan hebben we het bijvoorbeeld nog niet over het quasi verdwijnen van een elementaire kennis van het Frans of zelfs van een perfecte kennis van het Nederlands. Ja, Engels kennen ze, maar zijn ze in staat om een bladzijde Shakespeare te begrijpen, of Auden, of Lowry? Ach, ze weten niet wie Lowry is, dus het probleem stelt zich niet.)

Het is vervelend dat je hierover amper iets kunt zeggen zonder die bepaalde hoek, zonder die knies- en ezelsoren opgezet te krijgen. Het gesprek, zeker als het gevoerd wordt met mensen die iets jonger zijn en niettemin wel degelijk over een goede algemene kennis beschikken (dat bestaat!), verplaatst zich al vlug van een gejammer over een externe en zeer meetbare eigenschap (het beschikken over kennis) naar iets wat essentiëler is maar minder tastbaar (het vermogen of zelfs de wil om die kennis te vergaren); het gaat al vlug over attitudes: gemakzucht, sociale luiheid, inzet, gebrek aan eergevoel, berekening, ambitie… Dan spreek je niet meer over een andere generatie die minder wéét, maar over een andere generatie die totaal anders in de wereld staat en niet meer bereid is om echt zijn best te doen voor dingen die niet meteen een aantoonbaar nut hebben (bijvoorbeeld weten waar Henegouwen en de Atlantische Oceaan liggen); een generatie die niet eens beseft dat door een gebrek aan algemene kennis een hele cultuur van verwijzingen en citaten ontoegankelijk wordt; een generatie die niet beseft dat, door dit gebrek aan mondigheid en breed perspectief, haar deelname aan het democratisch bestel in het gedrang komt waardoor zij gemakkelijk (nog gemakkelijker) kan worden herleid tot een kudde van braaf consumerende, volgzame schapen.

Maar zo’n discussie voert ver en vraagt tijd, geduld en bezinning. En ’t is er niet een die je met ezelsoren op je kop moet voeren want ernst is erbij vereist.