voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
Kerstmis is het feest van de ongebroken gezinnen, maar het is ook een gevaarlijk feest want wat nog niet gebroken is, kan breken.
De familie – broers, zussen en al dan niet aangetrouwde aanverwanten – van X. had de plaatselijke middenstand weten te verenigen en daardoor was het hele dorp versierd voor kerstmis. Er werd van gesproken tot ver in de omtrek en op kerstavond bleef er in de cafés en restaurants geen plekje onbezet. Alle takken van de familie hadden in het restaurant van X. een grote tafel ingepalmd en de neven en nichten hielpen eensgezind mee in de keuken. Voorgerecht, soep, hoofdgerecht, nagerecht, pousse-café en koffie stonden op het programma maar het was al meteen na het voorgerecht panne.
Het was nochtans onschuldig begonnen. Een discussie over vastgoed en verkavelingen – enfin, over n’importe quoi – was uit de hand gelopen. De meningen, en de afkomsten en belangen, stonden diametraal tegenover elkaar, de ruzie was als een steekvlam opgelaaid, in die mate dat X., zeker op een kerstavond, zich genoodzaakt zag de gemoederen te bedaren. Maar het was te laat. Y. had woedend zijn servet op tafel gesmeten en had het eethuis verlaten. X. was hem nog achterna gelopen maar Y. was in geen velden of wegen te bespeuren.
Ruzie in de familie.
Een paar broers en een zus trokken zich in de keuken terug. Z. heeft daar een tijd in de tomatensoep staan roeren, vertelt P. me nu, gevolg gevend aan de aanleiding voor zijn verhaal, te weten mijn boutade ‘Kerstmis is het feest van de ongebroken gezinnen’. ‘Ik zie haar daar nog staan. Haar tranen vielen in de soep. Het was tomatensoep met balletjes.’
De soep werd opgediend en werd zo heet gegeten als hij werd opgediend. De stilte was oorverdovend. Er zat een kink in het feest. De plek van Y. bleef ijzingwekkend leeg, en S., die het gesprek op gang had gebracht met een argument dat, nuja, niet anders kan worden omschreven dan als de spreekwoordelijke knuppel in het hoederhok, zat beteuterd in de kaars te peuteren die voor zijn neus meer droop dan goed was voor het linnen tafellaken.
Einde feest? P. en J. raapten hun moed samen en begonnen de biefstuk te bakken. ‘Mijn vader is me er nog dankbaar voor, vertelde hij me gisteren op het kerstfeest,’ vertelt P. me nu. ‘Dat wij dat feest gered hebben. Want zo ging het: na de tomatensoep kwam het hoofdgerecht met de à point gebakken biefstukken, de gesprekken kwamen weer los en tegen het dessert en de zoveelste fles wijn was het gezin weer ongebroken – dat barstje was dichtgeplamuurd met samenhorigheid en goede wil.’