Die hadden hun wonderbaarlijk kameleontische leven ontwikkeld in alle kleurschakeringen van het spectrum – kopergroen, scharlaken en realgar, zwavelachtig geel en fluweelzwart – in de rotskelken die elke dag tweemaal werden overstroomd door de vloed en omspoeld door lange bossen zeewier en vervolgens, als het water zakte, weer aan licht en lucht werden prijsgegeven.
W.G. Sebald, Austerlitz, 102-104