donderdag 18 juni 2009

dag 652

090530 zaterdag
4 ¾ op met hoofdpijn. Modiano. Ik slaap dan toch nog van ½ 6 tot ½ 9. Télé Matin. Ontbijt. Een man met zwart T-shirt en daarop de tekst ‘Que justice soit faite’ komt een koffie drinken met de norse hoteluitbater, die voor ons het brood van gisteren middels roostering tot consumptievatbaarheid opdrijft. Ondanks de weinig vriendelijke sfeer die in dit etablissement hangt, en die op een onbepaalbare manier iets te maken heeft met het vestingkarakter van het stadje en de potsierlijk-grote verdedigingsmuur die het uitzicht domineert, komt toch het idee in me op me hier eens een dag of tien te laten opsluiten om te werken aan een boek waarin de nog nader te bepalen hoofdplot zou worden afgewisseld en verlevendigd met verslaggeving van de ontmoetingen van de hoteluitbater met obscure sujetten, de onderwerpen die in Télé Matin worden behandeld en de – zeer bescheiden (want voornamelijk uit ontdooide diepvrieskost opgetrokken) – gastronomie van Hotel Vauban. * In Entraunes doen we inkopen, maar eerst moet S geld afhalen. Bij de geldautomaat, in zo’n selfbankkamertje, speelt ze de l’avare die een schat vindt en gooit de biljetten in de lucht. Bij het samenrapen blijkt er eentje van € 20 te ontbreken, we vrezen al dat het onder de kier van de deur naar de (gesloten) bankzaal is gegleden.
Tot we het zien liggen op de onwaarschijnlijk smalle richel boven de automaat. ’t Zou een dure grap zijn geweest. * Na Entraunes: de col de Cayolle: een grandioos landschap, een smalle kloof van roodgrijze graniet, de kronkelende en zich vaak splitsende weg (de stijgende helft gaat rond de rots en de andere, met het dalende verkeer, er doorheen). Boven rijden we tussen de sneeuw. De smeltende sneeuw, het overal klaterende smeltwater.

Het is er behoorlijk fris. Picknick ergens halverwege de afdeling, op een rots. Beneden, niet ver van Pra-Loup (mythisch Tour-toponiem, zoals we er hier wel meer tegenkomen), nemen we koffie. Het plan is om in Briançon iets te zoeken voor de overnachting, maar die stad valt ons zo tegen dat we van de weeromstuit meteen doorrijden. In Le Mônetier-les-Bains belanden we in het van God en klein pierke verlaten Hotel du Rif Blanc, waar op de gangen oude zwart-wit skifoto’s de ruw gestucte muren sieren. Op onze kamer, die uitgeeft op een troosteloze achterbouw,
brengen we twee uur slapend en lezend door – terwijl het buiten hard is beginnen te regenen. Wanneer het dan toch nog stopt, besluiten we een wandeling te maken. Dat beklagen we ons niet: de wandeling op de noordelijke dalflank is net lang genoeg en niet te zwaar. Het blijft droog en wij kunnen genieten van het mooie uitzicht op het dal. We smeden plannen voor een stapreis, volgend jaar in de paasvakantie. Terug beneden eten we op een bank tegen de muur van de kerk nog een stuk brood met kaas en worst. We krijgen het gezelschap van een slome hond, die we Maintenant noemen. Hij is blind op één oog, hetgeen zijn status verlaagt, wat dan weer zijn gebedel acceptabel maakt en waardoor hij er uiteindelijk toch nog in slaagt een paar stukjes brood af te pingelen en natuurlijk ook de velletjes van de worst. Het is een slimme hond want hij verstaat Frans: hij gaat zitten wanneer we ‘Couchez!’ zeggen. We hebben nog maar net alles opgeruimd of het begint opnieuw te regenen. De rest van de avond brengen we in de kamer door, ik met Modiano en een halfje wijn, waarvan ik nog de helft op het laken mors doordat ik niet tijdig de barst in mijn plastic badkamerbekertje had opgemerkt.