zaterdag 13 juni 2009

dag 649

090527 woensdag
Ik word wakker van de wind en van het lawaai dat de wind maakt: de touwen en masten van de jachtboten in het haventje voor onze deur klingelen en klangelen en doen mij, zo doende, denken aan het klepelen van koeienbellen op gindse alpenweiden die op ons wachten. Wat je noemt bevlogen associërend ontwaken! * Enkele bladzijden Adiga. * Tijdens het ontbijt kijk ik verbaasd toe naar het zichzelf openen van een vuilnisbak waarin ontbijtetensresten worden gekieperd, telkens de hoteldienster eraan voorbijgaat: blijkbaar is een kleine aanraking van haar schort, of zelfs maar een nauwelijks merkbare luchtverplaatsing voldoende om het ondoorgrondelijke mechanisme in werking te doen treden. * We doen enkele inkopen: water en sparadrap voor S’s pijnlijke voeten. Sparadrap: connaisseurs kennen dat woord met het vreemde woordbeeld ongetwijfeld van het onsterfelijke Ça plane pour moi van de genaamde Plastic Bertrand met daarin de tot onvergetelijkheid ingehamerde versregels

Un sparadrap
Une gueule de bois


We vertrekken te voet richting Marseille maar dat blijkt al vlug een beetje overmoedig en na een kilometer of drie kiezen we voor de bus die er net aan komt wanneer we een wachthokje hebben bereikt. Deze bus voert ons voorbij de jacht-, vissers-, trafiek- en ferryhavens tot aan het kruispunt Joligny, van waar we dwars door een nieuwbouwterrein, dat er ongetwijfeld binnen een jaar of drie fantastisch futuristisch zal uitzien, tot aan de Vieux Port stappen.

In een souvenirwinkel aldaar onderhoudt een zekere Marius (ik vind niets uit) ons en de winkeljuffrouw gedurende meer dan een kwartier over de verschillen tussen het Marseille van vijftig jaar geleden en het Marseille van vandaag. De tramway; de guinguettes die door toedoen van de Duitsers tijdens de oorlog verdwenen zijn uit de wijk Racati; de niet te stuiten toevloed van de maghrebins; het transporteren van een grondstof in camions met volle rubberen banden – ja, meneer, het Marseille van de jaren ’40, ’50 is niet meer. De convivialité is weg. En ik besef dat dit ene kwartier de lectuur van anderhalve reisgids overbodig maakt: een stad goed bezoeken is altijd ook chance hebben. * Schelpen- en visverkopers aan het havenhoofd, de meeuwen die halfwild-halftam over onze hoofden scheren, de boten die vertrekken naar de Calanques en naar het Île d’If.
* Koffie op een terras: ik fotografeer de doorsnee lezer van de Canard Enchaîné. * We beklimmen de heuvel waarop de Nôtre Dame de la Garde potsierlijk staat te wezen – al moet gezegd dat de devotie met kaarsen en ex-voto’s en schilderijtjes in het interieur wel naar de keel grijpt.

Op het terras geniet ik, net als vier jaar geleden met G en J, van het uitzicht over de baai. * Via de avenue Prado & Michelet naar La Cité Radieuse van Corbusier, dat is een hele wandeling – maar het loont de moeite:
de kleuren, de details, hoe het gebouw nog altijd functioneert met de appartementbewoners en het zwembadje boven op het dak en daar ook het zaaltje waarin de judoclub samenkomt. Op de derde verdieping zien we op een tussenschot het silhouet dat de op een gedateerde mensenmaat (ongeveer 1,60 m) toegepaste gulden snede moet illustreren – alle plafonds zijn hier opmerkelijk laag, ik heb niet de indruk dat Corbusier rekening heeft gehouden dat de gemiddelde mensenlengte in enkele decennia met één tot twee decimeters is toegenomen. * Terug richting Vieux Port. Koffie bij een kiosk aan de rotonde van de avenue Prado, nabij het Stade de Vélodrome waar onze compatriot Gerets het afgelopen jaren zijn sporen, en euro’s, heeft verdiend. Het drukke verkeer op het spitsuur: het staat zo goed als stil op de rotonde, als een uurwerk dat is stilgevallen. * In de buurt Le Panier ten noorden van de Vieux Port komen we in een iets andere realiteit terecht. Ik maak een foto van een groepje mensen bij een kraampje met tweedehandse boeken en word onmiddellijk door een van hen vermanend aangesproken: ‘Met ons lukt dit nog wel, maar ik zou u aanraden dit niet met andere mensen uit deze buurt te doen want het zou wel eens kunnen dat je dan voor verrot wordt geslagen.’ Ce quartie est pourri, luidt de extra duiding. * Wat verderop kijken we wat naar jongeren die acrobatieën uithalen op een pleintje.

* Op de bus terug naar L’Estaque raken wij, S en ik, onafhankelijk van elkaar geïntrigeerd door de jonge vrouw die tegenover ons plaatsneemt en ergens halverwege de rit, in een buurt met hoge appartementsgebouwen (wat voor een leven heeft ze daar?) uitstapt. De vrouw is mooi, aantrekkelijk ook op een bepaalde manier, maar oogt fragiel en roept bij ons allebei vragen op. Ik maak sluiks een foto omdat ik haar beeld wil vasthouden – het is mij op de een of andere, niet nader te omschrijven manier, dierbaar. Nu pas zie ik dat een haarlok een soort van masker vormt. * Op het terras waar we gisteren ook al aperitiefden (schrijf je dat nu met een v of een f), nemen we ook vanavond het aperitief. * Op de hotelkamer kijk ik naar de saaie Champions League-finale tussen Barcelona en Manchester United en daarna ook nog naar een stukje van Scorcese’s Rolling Stones-film. * Ik lees nog 6 bladzijden De witte tijger, maar ik heb er genoeg van en proef nog even van De uitverkorene van Thomas Mann.