vrijdag 5 juni 2009

dag 641

090519 dinsdag
5.45 […] * Afwisselend Hesse en eindredactie […] *

Ik ben nu 16 pagina’s ver in Peter Camenzind en heb het gevoel een lang geleden uit het oog verloren wereld opnieuw te betreden. Bijna drie decennia heb ik Hesse links laten liggen wegens niet cool of zoiets, maar nu moet ik tot mijn verbazing en lichte verbijstering vaststellen dat in elk geval de kwaliteit van zijn proza, de stuwende vaart erin, de volmaakte opbouw van zijn zinnen en nog een aantal andere kwaliteiten dat oordeel in elk geval niet rechtvaardigen. Het is gedreven proza en, welja, soms gezwollen. Maar so what? Er stáát tenminste iets, het gaat ergens over. Neem nu de beschrijving van hoe PC de literatuur ontdekt:

In mijn leeshoek op de zolderkamer waar slechts het slaan op de hele uren van het nabije torencarillon en het droge geklepper van de ooievaars die ernaast hun nest hadden doordrong, liepen de mensen van Goethe en Shakespeare bij me in en uit. Het goddelijke en lachwekkende van al het menselijke zijn werd mij geopenbaard: het raadsel van ons tweespaltige, onbeteugelbare hart, de diepe essentie van de wereldgeschiedenis en het machtige wonder van de geest die onze korte dagen verlicht en door de kracht van het begrijpen ons kleine bestaan tot in de kring van het noodwendige en eeuwige verheft.

Hierdoor laat Peter zich inspireren en hij zet het op den duur zelf op een schrijven. We krijgen een beschrijving van wat bij Joyce een ‘epifanie’ zou heten:

En langzamerhand, naarmate ik meer las en het uitzicht over daken, straten en dagelijkse bedrijvigheid me steeds meer als iets wonderbaarlijks en vreemds ging ontroeren, kwam het weifelende, beklemmende gevoel vaker in me op dat ook ik misschien een ziener was en dat de voor mij uitgestrekte wereld op mij lag te wachten, dat ik een deel van haar schatten aan de oppervlakte zou brengen, het van de sluier van het toevallige en gewone zou ontdoen en het dan onthulde door een dichterlijke kracht aan de ondergang zou ontrukken en daardoor vereeuwigen.

Hermann Hesse, Peter Camenzind (in de in 1990 bij De Arbeiderspers verschenen verzamelbundel), 26-27

* S komt. We eten witloofsoep (nog van zaterdag) en het restje macaroni met hesp en kaassaus (nog van vrijdag). * De namiddag versnipperd: een beetje werk voor H.A., een beetje blog, een beetje […]mails, een beetje Giro op tv… […] We spreken ook over de belastingaanslag en de patat die ik daardoor heb. Waarvoor heb ik al die maanden zo hard gewerkt, eigenlijk? Is dát de beloning? […] * Een commentaar van K doet me heel veel plezier. Ik antwoord:

Dag K,
Dank je voor je deugddoende commentaar. Dat hij, zijnde wat hij is, van jou komt, maakt hem voor mij des te waardevoller want ik weet wat jouw oordeel waard is. En ik moet zeggen: je komt heel dicht in de buurt van wat ik zelf voel. De snapshots, het frisse van de tussenvoegsels, het vinden van de juiste vorm... Natuurlijk zijn niet alle foto's kunstfoto's - het zou idioot zijn die pretentie te koesteren.


* De commentaar van K op de ‘frisse tussenvoegsels’ is de eerste die ik krijg sinds ik de blog, onder invloed van de lectuur van de dagboeken van Thomas Mann, heb omgeturnd tot een soort van semi-intiem dagboek. Natuurlijk is Mann maar een aanleiding geweest want er schuilt daaronder een diepere behoefte: ik voelde al langer aan dat deze blog te, hoe zal ik het zeggen, onpersoonlijk was. Het leek wel alsof ik een machine was die recensies produceerde: van films en tentoonstellingen die ik had gezien, van boeken die ik had gelezen – of een die verslagjes maakte van fietsritjes, observaties op de trein, enzovoort. Maar waar was ik tussen dat alles? Lange tijd ben ik ervan uitgegaan dat niemand er een boodschap aan zou hebben om dat aan de weet te komen en bovendien ben ik als de dood voor het maken van de indruk dat ik persoonlijke ontboezemingen belangrijk genoeg zou vinden om op een blog te pleuren – al is dat natuurlijk zeer relatief, het belang van een blogpost… Maar op de een of andere manier is het toch een vorm van openbaarheid, en net zoals ik voorzichtig omspring met de privacy van anderen (alleen portretten publiceren met toestemming, namen omvormen tot initialen, die vaak niet eens samenvallen met de werkelijke initialen, een quasi ongelimiteerde zelfcensuur…), zo ben ik ook altijd zeer terughoudend geweest met mijn eigen privacy. Tot ik merkte dat een belangrijk deel van wat mij ook overkwam, van wat ik ook beleefde en voelde, helemaal niet meer werd beschreven: het gebeurde en… werd vergeten. Er ontstond bij mij de behoefte aan een dagboek, ik probeerde het een paar keer maar doordat ik zo intensief werk aan en zoveel tijd steek in de blog, kwam het er niet van om dat op een systematische manier te doen. En ik kwam niet op het idee hoe ik dat deel van het werk in de blog zou kunnen integreren op een manier die, ik herhaal het, niet al te zeer de indruk zou opwekken dat ik, nog afgezien van de verplichting die ik respecteer om andermans privéleven te eerbiedigen, een buitensporig belang aan het mijne zou hechten. Tot ik dus Mann las en merkte dat ik het wel degelijk relevant vond om te weten met welk humeur hij was opgestaan, welk weer het was, of de koffie goed gezet was en de sokken zijdezacht genoeg aanvoelden. Die toets van werkelijk leven wou ik ook. Om de een of andere reden vond ik dat hij te zeer ontbrak. […] Daarmee was echter nog niet het probleem opgelost hoe ik al te grote indiscreties, ten aanzien van anderen én ten aanzien van mezelf, zou vermijden. De oplossing was al bij al ontstellend simpel: zij lag in het gebruik van het tekenstel ‘[…]’, hetgeen betekent: ‘hier staat iets wat wel degelijk geschreven is en wat in het werkelijk intieme dagboek is blijven staan maar wat, om welke reden dan ook (totaal irrelevant, indiscreet…) niet in de finale redactie van deze blog is opgenomen. Maar het is wel een belangrijk teken, een dat iets betékent, een dat verwijst naar een achterliggende werkelijkheid, naar een conglomeraat van vlees en bloed dat op dit eigenste ogenblik als bezeten deze regels zit te tikken, wetende dat ze over een dag of veertien onder uw ogen zullen komen. – Onnodig te zeggen dat in de commentaar van K de woorden ‘oeuvre’ en ‘vorm’ mij het dierbaarst zijn. * Wandeling in de buurt met fototoestel en oortjes op jazz en flamenco. D’er is al wat drank in de man, dus dat wordt een kleine beetje een ontregelende ervaring waarmee ook veel eenzaamheid is gemoeid. * Naar de film:

London River van Rachid Bouchareb komt erg traag op gang en je wordt duchtig op het verkeerde been gezet omdat je denkt dat de regisseur lijkt te willen uitblinken in politieke correctheid door ons te pakken in onze neiging om samen met het blanke hoofdpersonage bang te zijn voor alles wat niet blank is, maar in de tweede helft wordt alles heel keurig genuanceerd. Tegen het einde aan slaagt Bouchareb er zelfs in, althans bij mij, om, ondanks het zeer melodramatische gegeven, echte emoties los te weken. En het einde, het afscheid tussen beide ouders die nu weer, na elkaar toch even te hebben gevonden, zij het niet bepaald vanzelf, elk hun eigen weg opgaan, is zonder meer hartverscheurend. Er is ook iets wat ik al eerder in een andere film had gezien (maar ik weet niet meer welke): de zwarte man, die net als de blanke vrouw in de grote stad op zoek is naar zijn kind (is het al dan niet omgekomen in de aanslagen?), vervangt de woorden, die het verdriet toch niet kunnen dekken, door een lied. Dat is op zich zeer ontroerend, maar Bouchareb duidt natuurlijk ook het onvermogen aan van de blanke, die dit soort rituele bezweringen niet meer tot zijn cultuur kan rekenen. Toch is Bouchareb mild: hij laat zien dat bij de blanke de dankbaarheid en het medeleven alsnog, zij het altijd wat te laat, worden geuit. En de enige taal die de blanke nog ter beschikking staat, is de knuffel – wat de stugge, fiere, ondanks zijn ouderdom stijf rechtop lopende zwarte dan weer niet, of slechts ternauwernood, lijkt toe te laten. Heel sterk is hoe Bouchareb laat zien dat verdriet eenzelvig maakt: twee mensen zijn door hetzelfde leed getroffen maar worden eerst op zichzelf geworpen alvorens ze het leed van de ander zien. Hoewel, nuancering is nodig: Bouchareb suggereert dat dit enkel geldt voor de blanke vrouw, de zwarte man, die nochtans precies hetzelfde meemaakt, probeert haar meteen te troosten. (Maar hij is de taal niet machtig genoeg om dat precies te doen en hij spreekt de verkeerde woorden uit: ‘Pardon, pardon’ – alsof hij de schuld voor wat er is gebeurd op zich neemt.)

* […] 11¼ al naar bed. Ik lees nog enkele bladzijden Peter Camenzind.