zaterdag 30 december 2006
Mijn woordenboek (142)
ADEMBENEMEND
Een duizelingwekkend landschap dat zich mijlenver in de diepe verte uitstrekt, een rollercostersensatie, een luipaard die achter een over hoge grassen en in paniek voortspringende reebok aanjaagt. Dit soort zeer aansprekende taferelen pleegt in die mate levenbrengende zuurstof aan te voeren naar ons verbeeldingsvermogen, ons voorstellingsvermogen, onze synesthetische prikkelcentra, dat er een intoxicatie ontstaat zodat, vreemd genoeg, het soort sensaties waarvan en waarvoor wij lijken te leven, ons de adem beneemt en, welbeschouwd, levensbedreigend is.
Dit is de sensatie die we in de kick zoeken: de dood in het leven, de in leven houdende dood.
You took my breath away. Is de liefde ook een kick? Wij zijn niet geneigd het te denken. Toch beneemt ook zij de adem: wij verliezen ons spraakvermogen, weten het even niet, slagen er niet in het overzicht – wat dat dan ook moge zijn – te bewaren en grijpen naar clichés.
Een duizelingwekkend landschap dat zich mijlenver in de diepe verte uitstrekt, een rollercostersensatie, een luipaard die achter een over hoge grassen en in paniek voortspringende reebok aanjaagt. Dit soort zeer aansprekende taferelen pleegt in die mate levenbrengende zuurstof aan te voeren naar ons verbeeldingsvermogen, ons voorstellingsvermogen, onze synesthetische prikkelcentra, dat er een intoxicatie ontstaat zodat, vreemd genoeg, het soort sensaties waarvan en waarvoor wij lijken te leven, ons de adem beneemt en, welbeschouwd, levensbedreigend is.
Dit is de sensatie die we in de kick zoeken: de dood in het leven, de in leven houdende dood.
You took my breath away. Is de liefde ook een kick? Wij zijn niet geneigd het te denken. Toch beneemt ook zij de adem: wij verliezen ons spraakvermogen, weten het even niet, slagen er niet in het overzicht – wat dat dan ook moge zijn – te bewaren en grijpen naar clichés.
vrijdag 29 december 2006
Alejandro Gonzalez Inarritu, Babel
Aan de basis van elk van de met elkaar verknoopte verwikkelingen die samen het kluwen van rampzalige gebeurtenissen en spraakverwarringen vormen waaruit de film Babel van Guillermo Arriaga en Alejandro Gonzalez Inarritu bestaat, ligt een stommiteit. Een Japanner die gaat jagen in Marokko, een Mexicaanse nanny die de aan haar toevertrouwde kinderen wederrechtelijk meeneemt naar het huwelijksfeest van haar zoon in het thuisland, twee Marokkaanse kinderen die elkaar proberen te overtroeven met het door de Japanner in hun land achtergelaten geweer… Of die verknoping waarschijnlijk is of geloofwaardig, doet er absoluut niet toe. Wie zich bij het bekijken van deze film aan onwaarschijnlijkheid stoort, laat zich nog te veel leiden door het achterhaalde verlangen naar een verhaal en dus naar onwerkelijkheid. Hij ziet over het hoofd dat de werkelijkheid niet uit verhalen bestaat. Het grootste realisme toont precies de onwaarschijnlijkheid van de werkelijkheid.
Een beeld dat me uit deze schitterende film zal bijblijven is de toeristenbus die door het ruige Marokkaanse bergland rijdt. De bus is onze aarde, doelloos zwervend door een ruig en onvriendelijk universum. Op de bus heersen spraakverwarring en tegenstrijdige belangen en op die manier is de bus het symbool van onze geglobaliseerde planeet waarop een akkefietje in het Verre Oosten de goede gang van zaken in Noord-Afrika of Mexico kan verstoren. Zolang de bus over gebaande en voorgeschreven en zorgvuldig van de plaatselijke realiteit afgeschermde paden rijdt, is er niets aan de hand, lijkt alles onder controle. Maar als een van de passagiers door een verdwaalde kogel wordt getroffen, ontstaat er wanorde, onenigheid, brute concurrentie. De bus rijdt een dorp binnen waar duidelijk nog nooit een bus is binnengereden. Je ziet de ontwrichting van dat dorp, alleen al door het binnenrijden van die bus. Terwijl de echtgenoot van het slachtoffer hulp zoekt, krijgt een andere passagier het te warm: er wordt bespaard op de airco. Zijn medestanders vinden dat hij er erger aan toe is dan de levensgevaarlijk verwonde passagierster. Zoals wij ons persoonlijke probleempjes belangrijker achten dan het leed van talloze onbekenden. De reizigers voelen zich bedreigd door de niet in hun denkpatronen en verwachtingen passende situatie en gooien alle solidariteit overboord. Er ontstaat ruzie. De bus rijdt uiteindelijk weg zonder de gewonde vrouw en haar man.
Op de flank van de bus prijkt de naam van de firma. Ik ben die naam vergeten. ’t Is iets als ‘Loisirs Tours’ of zo, het Franstalige equivalent van ‘Reizen naar de Zon’ of ‘Vakantiegenoegens’.
De eindgeneriek leert dat de regisseur zijn film opdraagt aan zijn kinderen, ‘de enige lichtpunten in deze duistere tijd’.
Een beeld dat me uit deze schitterende film zal bijblijven is de toeristenbus die door het ruige Marokkaanse bergland rijdt. De bus is onze aarde, doelloos zwervend door een ruig en onvriendelijk universum. Op de bus heersen spraakverwarring en tegenstrijdige belangen en op die manier is de bus het symbool van onze geglobaliseerde planeet waarop een akkefietje in het Verre Oosten de goede gang van zaken in Noord-Afrika of Mexico kan verstoren. Zolang de bus over gebaande en voorgeschreven en zorgvuldig van de plaatselijke realiteit afgeschermde paden rijdt, is er niets aan de hand, lijkt alles onder controle. Maar als een van de passagiers door een verdwaalde kogel wordt getroffen, ontstaat er wanorde, onenigheid, brute concurrentie. De bus rijdt een dorp binnen waar duidelijk nog nooit een bus is binnengereden. Je ziet de ontwrichting van dat dorp, alleen al door het binnenrijden van die bus. Terwijl de echtgenoot van het slachtoffer hulp zoekt, krijgt een andere passagier het te warm: er wordt bespaard op de airco. Zijn medestanders vinden dat hij er erger aan toe is dan de levensgevaarlijk verwonde passagierster. Zoals wij ons persoonlijke probleempjes belangrijker achten dan het leed van talloze onbekenden. De reizigers voelen zich bedreigd door de niet in hun denkpatronen en verwachtingen passende situatie en gooien alle solidariteit overboord. Er ontstaat ruzie. De bus rijdt uiteindelijk weg zonder de gewonde vrouw en haar man.
Op de flank van de bus prijkt de naam van de firma. Ik ben die naam vergeten. ’t Is iets als ‘Loisirs Tours’ of zo, het Franstalige equivalent van ‘Reizen naar de Zon’ of ‘Vakantiegenoegens’.
De eindgeneriek leert dat de regisseur zijn film opdraagt aan zijn kinderen, ‘de enige lichtpunten in deze duistere tijd’.
donderdag 28 december 2006
Benepen
Toen ik de zaal verliet, overviel mij een bijna tastbare treurigheid. Geen enkel moment had ik het grappig gevonden. En ik wíst dat er in die souvenirwinkel een heel rek met snuisterijen tegen de grond zou gaan toen ik al die vazen nog maar zag.
Het kwalijke van Borat is dat kritiek op Amerika er wordt geassocieerd met platvloerse onderbroekenlol – alsof het een niet zonder het andere kan. Wie hier een bevrijdende kijk ziet op culturele en ideologische benepenheid, vergist zich.
Het kwalijke van Borat is dat kritiek op Amerika er wordt geassocieerd met platvloerse onderbroekenlol – alsof het een niet zonder het andere kan. Wie hier een bevrijdende kijk ziet op culturele en ideologische benepenheid, vergist zich.
woensdag 27 december 2006
dinsdag 26 december 2006
zondag 24 december 2006
Ondanks…
…het recordaantal elektronische betalingen als nieuwsitem; de kerstmanpoppen die tegen de gevels opklimmen; de ijspiste die al half november bij twintig graden omgevingstemperatuur op de Grote Markt van Brugge werd opgetrokken; de nederzetting van inderhaast in elkaar getimmerde tuinhuisjes daarrond waarin glühwein wordt geserveerd en idioot vormgegeven kaarsen worden verkocht; het voornemen van het stadsbestuur om de kerstversiering tot in maart te laten hangen omdat hier dan een film zal worden opgenomen die een Brugge in kerstsfeer als decor nodig heeft; de veel te luide allesbehalve-kerstmuziek die uit onbereikbare boxen schalt in een miezerig-verlaten Langestraat… en ondanks nog zoveel andere betreurenswaardige en ergerniswekkende nevenverschijnselen van de obligate en opgeklopte maar al bij al opvallend vreugdeloze feestvreugde waarmee we dezer dagen rond de oren worden geslagen (en waarvan het enige lichtpunt is dat er na halloween en sinterklaas eindelijk een uitzicht begint te komen op enkele feestloze maanden – nu enkel oudejaar nog), wens ik u allen een vredige kerst.
zaterdag 23 december 2006
Ingezonden stuk (2)
Ik fietste door de Oude Houtlei en zag door een venster de gekromde gestalte van Christian M., de zwijgzame kapper van de Gentse dokters-en advokatenvrouwen. Het was N., de vrouw van P., die me hem ooit aanbevolen had. Hij was een Fransman met trotskistische sympathieën, een trotskistische coiffeur! en zij kende hem via haar eerste man, de trotskistische roerganger E.
Nadine was inderdaad trouwlustig en dat komt omdat haar echte naam, haar meisjesnaam, Proot is, vandaar.
De zoon van Christian M. zat samen met mijn collega S. in de elitaire Voskenslaan en die jongen die haar schopte en vetzak en brilsmurf noemde, knalde op een beloftevolle lentenamiddag van dertig jaar geleden met zijn mobylette tegen een stilstaande vrachtwagen. Ze schaamt zich nog over de opluchting die zij toen voelde.
En elke keer als ik daar voorbijkom en de chagrijnige rug zie van de vader, denk ik daar aan en denk ik dat hij daar aan denkt.
Nadine was inderdaad trouwlustig en dat komt omdat haar echte naam, haar meisjesnaam, Proot is, vandaar.
De zoon van Christian M. zat samen met mijn collega S. in de elitaire Voskenslaan en die jongen die haar schopte en vetzak en brilsmurf noemde, knalde op een beloftevolle lentenamiddag van dertig jaar geleden met zijn mobylette tegen een stilstaande vrachtwagen. Ze schaamt zich nog over de opluchting die zij toen voelde.
En elke keer als ik daar voorbijkom en de chagrijnige rug zie van de vader, denk ik daar aan en denk ik dat hij daar aan denkt.
vrijdag 22 december 2006
woensdag 20 december 2006
Ferroviaire observaties (5)
Op een late trein, ver achter de kantooruren, loopt alles iets anders, worden de conventies iets meer de vrije loop gelaten, heerst er een ingetogen uitbundigheid, is de algemene stemming een heel klein beetje anarchistisch.
Een opgeschoten halve kleurling, witgemutst en met een met bont gevoerde kap aan zijn anorak, oefent in het portaal op het ritme uit de oortjes van zijn iPod in de spiegel die het glas van de deur voor hem vormt een ingewikkeld danspasje. Benen links-rechts, de bovenarmen voor zich uit, kwartdraai naar rechts, een pirouette. Heel in de verte doemt Michael Jackson op. En dan weer opnieuw. Ondertussen kauwgum kauwend, strak voor zich uitkijkend, zich niets aantrekkend van wie hem bezig ziet. De vele spoorwissels en het daardoor veroorzaakte schudden van het spoorstel brengen hem bij het binnenrijden van Brussel-Zuid, waar hij uitstapt, niet uit zijn evenwicht.
Voor mij zitten een westerse vrouw met een rood lederen buishoedje en een oosterse, wellicht Japanse man met een kakigroene vilten deukhoed tegenover elkaar. De man houdt zich bezig met zijn gsm: hij speelt, denk ik, een spelletje. Opeens begint de vrouw heel stil, nauwelijks merkbaar, ver in de hoge tonen te zingen. Een wiegeliedje, iets heel etherisch. De Japanner kijkt op van zijn speeltje en tussen de twee rugleuningen van de stoelen die ons van elkaar scheiden door zie ik hoe hij, wijl zij zingt, de ogen op haar boezem richt. De jongeman aan de overzijde van het gangetje, die zich heeft verdiept in een achtergelaten Dag Allemaal, glimlacht.
Een opgeschoten halve kleurling, witgemutst en met een met bont gevoerde kap aan zijn anorak, oefent in het portaal op het ritme uit de oortjes van zijn iPod in de spiegel die het glas van de deur voor hem vormt een ingewikkeld danspasje. Benen links-rechts, de bovenarmen voor zich uit, kwartdraai naar rechts, een pirouette. Heel in de verte doemt Michael Jackson op. En dan weer opnieuw. Ondertussen kauwgum kauwend, strak voor zich uitkijkend, zich niets aantrekkend van wie hem bezig ziet. De vele spoorwissels en het daardoor veroorzaakte schudden van het spoorstel brengen hem bij het binnenrijden van Brussel-Zuid, waar hij uitstapt, niet uit zijn evenwicht.
Voor mij zitten een westerse vrouw met een rood lederen buishoedje en een oosterse, wellicht Japanse man met een kakigroene vilten deukhoed tegenover elkaar. De man houdt zich bezig met zijn gsm: hij speelt, denk ik, een spelletje. Opeens begint de vrouw heel stil, nauwelijks merkbaar, ver in de hoge tonen te zingen. Een wiegeliedje, iets heel etherisch. De Japanner kijkt op van zijn speeltje en tussen de twee rugleuningen van de stoelen die ons van elkaar scheiden door zie ik hoe hij, wijl zij zingt, de ogen op haar boezem richt. De jongeman aan de overzijde van het gangetje, die zich heeft verdiept in een achtergelaten Dag Allemaal, glimlacht.
zondag 17 december 2006
Verknoopt
Dag B.,
Je hebt gelijk, die verknoopte zinnen en zo (eerst ontrafelen en dan pas bij de boodschap komen): ik wil te veel tegelijk zeggen, of beter, ik zeg iets, en dan komt er mij alweer iets anders voor de geest en omdat ik zo kort van memorie ben, probeer ik dat andere ook meteen te verwoorden en op den duur - net als in deze zin, overigens - wordt de spreidstand te groot en moet ik hemel en aarde bewegen om alles nog in een min of meer aanvaardbare grammaticale plooi te wringen. Punt, oef.
In het ingewikkelde, 'verknoopte', van mijn zinnen wil ik het proces van mijn schrijven, dat een vorm van denken is, recht doen. Ik denk niet in korte zinnetjes. Ik denk associatief, constructief, kom altijd ergens anders uit dan waar ik had verwacht te zullen uitkomen - en stel dan vast dat het traject vaak interessanter is dan de bestemming, dat de vorm van de gedachte méér zegt dan de gedachte, de idee, zelf. Want alles is al gezegd, nietwaar, alleen de manier waarop…
Maar ik moet het ook niet te idealistisch voorstellen: soms loopt het inderdaad verkeerd af en valt er wellicht geen touw aan vast te knopen of, indien wel, stel ik het geduld van mijn lezer te zwaar op de proef. Veel heeft met het niet nemen van de nodige tijd te maken. 't Zal wel eigen zijn aan dit medium. Maar anderzijds, geef toe, heeft een mens toch veel meer aan een duizelingwekkende zin die dan toch, in extremis, nog op zijn pootjes valt dan aan korte, grammaticaal puntgave maar dor-steriele constructietjes.
't Is mijn vorm van megalomanie. Alsof ik, omdat ik het zo moeilijk gezegd krijg, in schrijfuitbundigheid mijn gram wil halen.
Ik heb zelfs grote voorbeelden, schrijvers die zinnen schrijven waarin je kunt zwelgen, waarin je kopje onder gaat en dan als een duiker die bijna te lang onder water is gebleven terug boven komt en lucht hapt en zegt: ik herlees die zin nog even, niet omdat ik hem niet heb begrepen maar omdat-ie verdomd zo mooi was. Proust. Sebald.
Van harte,
Je hebt gelijk, die verknoopte zinnen en zo (eerst ontrafelen en dan pas bij de boodschap komen): ik wil te veel tegelijk zeggen, of beter, ik zeg iets, en dan komt er mij alweer iets anders voor de geest en omdat ik zo kort van memorie ben, probeer ik dat andere ook meteen te verwoorden en op den duur - net als in deze zin, overigens - wordt de spreidstand te groot en moet ik hemel en aarde bewegen om alles nog in een min of meer aanvaardbare grammaticale plooi te wringen. Punt, oef.
In het ingewikkelde, 'verknoopte', van mijn zinnen wil ik het proces van mijn schrijven, dat een vorm van denken is, recht doen. Ik denk niet in korte zinnetjes. Ik denk associatief, constructief, kom altijd ergens anders uit dan waar ik had verwacht te zullen uitkomen - en stel dan vast dat het traject vaak interessanter is dan de bestemming, dat de vorm van de gedachte méér zegt dan de gedachte, de idee, zelf. Want alles is al gezegd, nietwaar, alleen de manier waarop…
Maar ik moet het ook niet te idealistisch voorstellen: soms loopt het inderdaad verkeerd af en valt er wellicht geen touw aan vast te knopen of, indien wel, stel ik het geduld van mijn lezer te zwaar op de proef. Veel heeft met het niet nemen van de nodige tijd te maken. 't Zal wel eigen zijn aan dit medium. Maar anderzijds, geef toe, heeft een mens toch veel meer aan een duizelingwekkende zin die dan toch, in extremis, nog op zijn pootjes valt dan aan korte, grammaticaal puntgave maar dor-steriele constructietjes.
't Is mijn vorm van megalomanie. Alsof ik, omdat ik het zo moeilijk gezegd krijg, in schrijfuitbundigheid mijn gram wil halen.
Ik heb zelfs grote voorbeelden, schrijvers die zinnen schrijven waarin je kunt zwelgen, waarin je kopje onder gaat en dan als een duiker die bijna te lang onder water is gebleven terug boven komt en lucht hapt en zegt: ik herlees die zin nog even, niet omdat ik hem niet heb begrepen maar omdat-ie verdomd zo mooi was. Proust. Sebald.
Van harte,
zaterdag 16 december 2006
Overschrijven (40)
De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ‘t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ‘t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Martinus Nijhoff (1934)
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ‘t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ‘t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Martinus Nijhoff (1934)
vrijdag 15 december 2006
Overschrijven (38)
IK HOU VAN...
verhalen, schemering, koestering, taal, voelen, speculaasijs, liefde, de kleur bordeaux, Bataille, tintelingen, Firenze, noga, rode wijn, inzicht, Egon Schiele, magisch realisme, witte tulpen, Babel, frambozenyoghurt, Noorwegen, ademruimte, elfjes, schaduw, The History of Violence, Nick Drake, communicatie, groentinten, passie, inspiratie, een snuifje kaneel, dauw, Jelinek, herfstkleuren, fantasie, Keith Jarrett met jou, de geur van warme appeltaart, sluimertijd, Herzog, kwetsbaarheid, witlof, dansen, creatie, luisteren, beduimelde boeken, lippen, The Sweet Hereafter, donkergrijs, ideeën, Yann Thiersen, ontdekkingen, Vigeland, mooie laarsjes, stilte, bruggen, salades, zachte texturen, een bad met pootjes, aardbeien, Tori Amos, dromen, omarmen, verwondering, rust, vanilleparfum, ballet, het Patershol, sterren, Nutella, schemering, knuffelen, Swimming Pool, tekeningen, regenbogen, mannenzweet, de hemel na een onweer, Klimt, creativiteit, jasmijn, Raponsje, proeven, vertellen, white musk, lucht, Gent, Los amantes del circulo polar, gouden regen, de matras voor de haard, Lost in Translation, overgave, fluweel, gelaatsuitdrukkingen, enthousiasme, meren, sprookjes, scherpzinnigheid, stoom, Portishead, schrijven, naïviteit, kwarteltjes, ogen, schoonheid, Bubblicious, empathie, de Dageraadplaats, de Franse taal, zorgen voor, grasduinen, retrohakjes, lichtjes langs de autosnelweg, harde peren, rode Gauloises, uitdagingen, Bleu, wolken, schaduw, Du côté de chez Swann, houten vloeren, witte lelies, littekens, vertrouwen, warmte, erotiek, thuiskomen, ademen, strelen, huid, kussen, zwarte rokjes, muzes, authenticiteit, Anaïs Nin, scheppingskracht, jij die alles liefdevol doordrenkt...
Bron: http://evavanhoorne.skynetblogs.be/
verhalen, schemering, koestering, taal, voelen, speculaasijs, liefde, de kleur bordeaux, Bataille, tintelingen, Firenze, noga, rode wijn, inzicht, Egon Schiele, magisch realisme, witte tulpen, Babel, frambozenyoghurt, Noorwegen, ademruimte, elfjes, schaduw, The History of Violence, Nick Drake, communicatie, groentinten, passie, inspiratie, een snuifje kaneel, dauw, Jelinek, herfstkleuren, fantasie, Keith Jarrett met jou, de geur van warme appeltaart, sluimertijd, Herzog, kwetsbaarheid, witlof, dansen, creatie, luisteren, beduimelde boeken, lippen, The Sweet Hereafter, donkergrijs, ideeën, Yann Thiersen, ontdekkingen, Vigeland, mooie laarsjes, stilte, bruggen, salades, zachte texturen, een bad met pootjes, aardbeien, Tori Amos, dromen, omarmen, verwondering, rust, vanilleparfum, ballet, het Patershol, sterren, Nutella, schemering, knuffelen, Swimming Pool, tekeningen, regenbogen, mannenzweet, de hemel na een onweer, Klimt, creativiteit, jasmijn, Raponsje, proeven, vertellen, white musk, lucht, Gent, Los amantes del circulo polar, gouden regen, de matras voor de haard, Lost in Translation, overgave, fluweel, gelaatsuitdrukkingen, enthousiasme, meren, sprookjes, scherpzinnigheid, stoom, Portishead, schrijven, naïviteit, kwarteltjes, ogen, schoonheid, Bubblicious, empathie, de Dageraadplaats, de Franse taal, zorgen voor, grasduinen, retrohakjes, lichtjes langs de autosnelweg, harde peren, rode Gauloises, uitdagingen, Bleu, wolken, schaduw, Du côté de chez Swann, houten vloeren, witte lelies, littekens, vertrouwen, warmte, erotiek, thuiskomen, ademen, strelen, huid, kussen, zwarte rokjes, muzes, authenticiteit, Anaïs Nin, scheppingskracht, jij die alles liefdevol doordrenkt...
Bron: http://evavanhoorne.skynetblogs.be/
donderdag 14 december 2006
Uit het nieuws
De hele vaderlandse, nuja, Vláámse pers gaat overstag van de gag die de RTBf (de Waalse staatstelevisiezender) gisterenavond blijkbaar heeft aangericht: een ‘speciale’ nieuwsuitzending, inclusief verslaggever voor het koninklijk paleis, zogezegd geblokkeerde trams en – warempel – een politiek debat waaraan een bepaalde crème van politici uit Sud en Noord hun medewerking verleenden, om aan te kondigen dat ‘Vlaanderen’ eenzijdig de 175 jaar oude mariage de raison, ‘België’, had opgezegd. 89 procent van de argeloze kijkers, zo wees een instantpeiling uit, hechtte hieraan in eerste instantie geloof. De rand tussen feit en fictie is ranzig smal geworden, blijkbaar. Tot in Amerika, waar België de hoofdstad van Brussel is, werd deze ontijdige 1 april-grap als écht nieuws overgenomen.
Je kan hieraan met oprechte verontwaardiging een tirade wijden over de kwaliteit van de berichtgeving, de ontregelende impact van het infotainment, de gedragscode van de journalist. De geloofwaardigheid waarmee de RTBf-redactie het voortaan moet stellen.
Maar zeg mij: even spectaculair zou het toch wezen mocht morgen eensklaps het bericht de wereld worden ingestuurd dat de nieuwsgaring voortaan onverdeeld objectief zou zijn, vrij van commerciële belangen, wars van kijkcijferdictaten, kortom volstrekt geloofwaardig en betrouwbaar? Wat gisteren is gebeurd, kan toch alleen maar die enkele nobele zielen choqueren die nog de verwáchting koesterden dat hen door journaal, krant, internet- of radionieuws een één-op-één-weergave van de werkelijkheid wordt voorgespiegeld?
Je kan hieraan met oprechte verontwaardiging een tirade wijden over de kwaliteit van de berichtgeving, de ontregelende impact van het infotainment, de gedragscode van de journalist. De geloofwaardigheid waarmee de RTBf-redactie het voortaan moet stellen.
Maar zeg mij: even spectaculair zou het toch wezen mocht morgen eensklaps het bericht de wereld worden ingestuurd dat de nieuwsgaring voortaan onverdeeld objectief zou zijn, vrij van commerciële belangen, wars van kijkcijferdictaten, kortom volstrekt geloofwaardig en betrouwbaar? Wat gisteren is gebeurd, kan toch alleen maar die enkele nobele zielen choqueren die nog de verwáchting koesterden dat hen door journaal, krant, internet- of radionieuws een één-op-één-weergave van de werkelijkheid wordt voorgespiegeld?
woensdag 13 december 2006
Schrijversduo
Voor minder dan de aanslag op de Twin Towers en het bombardement op Dresden, kunstig via een familieverwantschap en wat geëmigreer met elkaar verbonden, lijkt de nog geen dertig jaar oude bestsellerauteur Jonathan Safran Foer al niet meer in zijn pen te kruipen, zo blijkt uit Extreem luid en ongelooflijk dichtbij. In Alles is verlicht liet hij al de Amerikaanse nazaat van een Oekraïense vluchteling op zoek gaat naar zijn door de holocaust weggevaagde, zich enkele eeuwen diep in het verleden borende roots. Trans-Atlantische moves, een spagaat in de tijd van heb ik je daar, zeer gewichtige morele kwesties die La vita è bella-gewijs met een lach en een traan worden weggepinkt, typografische spitsvondigheden, een intrige voor denksportkampioenen, een constructie met interne links waar, gesteld dat een telefooncentrale het zou kunnen, een telefooncentrale van aan het blozen zou slaan: dat zijn zo ongeveer de ingrediënten van Foers beide romans. En dan zijn er nog de ongebreidelde maar zeer keurig beteugelde fantasie, de overgeregisseerde manipulatie van des lezers gevoeligheid en inlevingsvermogen, het modieuze gegoochel met postmoderne items als catalogi, namenregisters, alfabetisch geordende trivia en austeriaanse stadsplattegronden, retorische tics die aanvankelijk wérken maar op den duur tégenwerken, thrillertechnieken zoals het dwaalspoor, enzovoort.
Om maar te zeggen dat ik niet van plan ben om te jubelen over de tweede roman van deze wonderboy uit New York, dat trouwens alweer een wereldwijd succes blijkt te zijn. Het is me allemaal iets té goed geschreven, té spits, té vernuftig. Té vrijblijvend ook. En ik verdraag niet dat zeer delicate morele-grenskwesties voor entertainmentdoeleinden worden ingezet. Het wordt op den duur zo’n maakwerk, dat het mij koud laat – en dat kan toch niet de bedoeling zijn geweest. Toen ik bij de laatste twintig bladzijden aanbelandde, was ik de draad kwijt, en eigenlijk interesseerde het me al niet meer waar het om draaide.
Ik werd onder meer door een zijdelingse kwestie afgeleid. JSF is de echtgenoot van de al even succesrijke Nicole Krauss, wier De geschiedenis van de liefde ik het hier een week of twee geleden wel nog met enig enthousiasme vernoemde. In een interview toont Krauss zich gepikeerd wanneer haar wordt gevraagd naar de onmiskenbare verwantschap tussen haar boek en dat van haar echtgenote. Nu ik Extreem luid en ongelooflijk dichtbij heb gelezen, begrijp ik waarom. De gelijkenissen tussen beide romans – in de opzet, de thematiek, de structuur, de ‘vernieuwing’, de details – springen zo in het oog dat het niet mooi meer is om te doen alsof deze gelijkenissen er niet zijn. Op een gegeven ogenblik kreeg ik zelfs de indruk dat hier een schrijversduo aan het werk is, dat de ene keer met JSF signeert, en de andere keer met NK. Daar is op zich niets op tegen, maar het expliciet ontkennen van deze samenwerking is sneu.
Om maar te zeggen dat ik niet van plan ben om te jubelen over de tweede roman van deze wonderboy uit New York, dat trouwens alweer een wereldwijd succes blijkt te zijn. Het is me allemaal iets té goed geschreven, té spits, té vernuftig. Té vrijblijvend ook. En ik verdraag niet dat zeer delicate morele-grenskwesties voor entertainmentdoeleinden worden ingezet. Het wordt op den duur zo’n maakwerk, dat het mij koud laat – en dat kan toch niet de bedoeling zijn geweest. Toen ik bij de laatste twintig bladzijden aanbelandde, was ik de draad kwijt, en eigenlijk interesseerde het me al niet meer waar het om draaide.
Ik werd onder meer door een zijdelingse kwestie afgeleid. JSF is de echtgenoot van de al even succesrijke Nicole Krauss, wier De geschiedenis van de liefde ik het hier een week of twee geleden wel nog met enig enthousiasme vernoemde. In een interview toont Krauss zich gepikeerd wanneer haar wordt gevraagd naar de onmiskenbare verwantschap tussen haar boek en dat van haar echtgenote. Nu ik Extreem luid en ongelooflijk dichtbij heb gelezen, begrijp ik waarom. De gelijkenissen tussen beide romans – in de opzet, de thematiek, de structuur, de ‘vernieuwing’, de details – springen zo in het oog dat het niet mooi meer is om te doen alsof deze gelijkenissen er niet zijn. Op een gegeven ogenblik kreeg ik zelfs de indruk dat hier een schrijversduo aan het werk is, dat de ene keer met JSF signeert, en de andere keer met NK. Daar is op zich niets op tegen, maar het expliciet ontkennen van deze samenwerking is sneu.
dinsdag 12 december 2006
maandag 11 december 2006
Overschrijven (37)
aalachtigen, aalbesachtigen, appelachtigen, baarsachtigen, berberisachtigen, berkachtigen, blaasjeskruidachtigen, bosbesachtigen, boterbloemachtigen, bremraapachtigen, cactusachtigen, duizendpootachtigen, eekhoornachtigen, eendachtigen, eendenkroosachtigen, esdoornachtigen, fonteinkruidachtigen, gagelachtigen, ganzenvoetachtigen, geitachtigen, gemberachtigen, gemsachtigen, gentiaanachtigen, geraniumachtigen, grasachtigen, haasachtigen, haringachtigen, havikachtigen, heideachtigen, hertachtigen, hertshooiachtigen, hoefachtigen, hoenderachtigen, hondachtigen, hulstachtigen, hyena-achtigen, ibisachtigen, iepachtigen, ijskruidachtigen, kaardenbolachtigen, kabeljauwachtigen, kalebasachtigen, kameelachtigen, kamperfoelieachtigen, kangoeroeachtigen, kangoeroeachtigen, karperachtigen, karperzalmachtigen, kastanjeachtigen, katachtigen, kattenstaartachtigen, kikvorsachtigen, klaproosachtigen, klaverzuringachtigen, klimopachtigen, klokjesachtigen, komkommerachtigen, kornoeljeachtigen, kraaiachtigen, kraaiheideachtigen, kreeftachtigen, laurierachtigen, leeuwenbekachtigen, leguaanachtigen, lelieachtigen, lijsterachtigen, lindeachtigen, lisachtigen, loriachtigen, maagdenpalmachtigen, makreelachtigen, malveachtigen, malveachtigen, meerkatachtigen, meeuwachtigen, mensachtigen, mimosa-achtigen, mirtachtigen, moerbeiachtigen, mosselachtigen, mosselachtigen, musachtigen, muurachtigen, nachtschadeachtigen, nachtschadeachtigen, netelachtigen, olifantachtigen, olijfachtigen, paardachtigen, paardenstaartachtigen, palingachtigen, palmachtigen, panterachtigen, papaverachtigen, pelikaanachtigen, peperachtigen, pioenachtigen, plataanachtigen, plevierachtigen, posteleinachtigen, raafachtigen, ralachtigen, ranonkelachtigen, ranonkelachtigen, reigerachtigen, roosachtigen, ruitachtigen, runderachtigen, schelvisachtigen, sleutelbloemachtigen, snipachtigen, spektorachtigen, spinachtigen, steenbreekachtigen, steenbreekachtigen, stekelvarkenachtigen, steurachtigen, stormvogelachtigen, tapirachtigen, tenrekachtigen, toortsachtigen, valeriaanachtigen, valkachtigen, varenachtigen, verbena-achtigen, vinkachtigen, vioolachtigen, viooltjesachtigen, vlasachtigen, vleugeltjesbloemachtigen, vlierachtigen, vlotvarenachtigen, walvisachtigen, waternimfachtigen, waterweegbreeachtigen, wederikachtigen, weegbreeachtigen, wegedoornachtigen, wijnstokachtigen, wilgachtigen, windeachtigen, wolfsklauwachtigen, zalmachtigen, zeepboomachtigen, zonnedauwachtigen
Bron: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/12/eeuwige_kwestie.html
Bron: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/12/eeuwige_kwestie.html
zondag 10 december 2006
zaterdag 9 december 2006
Mijn woordenboek (141)
ADELAAR
De beweeglijke kop op een gegoten romp: hij houdt ons in de gaten. Hij ziet ons beter dan wij hem. Wij proberen hem te volgen, maar hij cirkelt steeds hoger en wordt een stip. Hij doet pijn aan onze ogen.
Hoog boven alles zweeft met licht opkrullende gevingerde vleugels de adelaar. Buiten ons bereik relativeert hij, gewoon door er te zijn, ons aardse gemier.
Eén keer waren de rollen omgekeerd. Ik sleurde mezelf op een fiets een col op. Van schaduwplek naar schaduwplek, het was te heet voor dit soort exploten. Plots, na alweer een bocht, verscheen naast mij een diepte en in die diepte zag ik het dal waar mijn lijdensweg was begonnen. En boven dat dal, maar onder mij, op misschien maar vijftig meter in, jawel, vogelvlucht, zweefde hij.
Ik heb toen eerbiedig halt gehouden. Het kwam mij voor dat hij mij in de ogen keek. Heel even maar, maar toch.
De beweeglijke kop op een gegoten romp: hij houdt ons in de gaten. Hij ziet ons beter dan wij hem. Wij proberen hem te volgen, maar hij cirkelt steeds hoger en wordt een stip. Hij doet pijn aan onze ogen.
Hoog boven alles zweeft met licht opkrullende gevingerde vleugels de adelaar. Buiten ons bereik relativeert hij, gewoon door er te zijn, ons aardse gemier.
Eén keer waren de rollen omgekeerd. Ik sleurde mezelf op een fiets een col op. Van schaduwplek naar schaduwplek, het was te heet voor dit soort exploten. Plots, na alweer een bocht, verscheen naast mij een diepte en in die diepte zag ik het dal waar mijn lijdensweg was begonnen. En boven dat dal, maar onder mij, op misschien maar vijftig meter in, jawel, vogelvlucht, zweefde hij.
Ik heb toen eerbiedig halt gehouden. Het kwam mij voor dat hij mij in de ogen keek. Heel even maar, maar toch.
vrijdag 8 december 2006
Overschrijven (36)
Niets zoo onnoosel, op der aarde,
Of ’t heeft een stichtelyke waarde.
Joannes Six van Chandelier (1620-1695)
Of ’t heeft een stichtelyke waarde.
Joannes Six van Chandelier (1620-1695)
donderdag 7 december 2006
Mijn woordenboek (140)
ADEL
Zelf was ik er niet van, maar ik kreeg er wel mee te maken: met mensen die alleen door de plek waar hun wieg stond een streepje voor hadden. Een streep, eigenlijk.
Een jeugdvriend mocht zichzelf jonkheer noemen. Niet dat hij daar iets voor gedaan had, neen, het was zo. Hij was in het adeldom absoluut onvrij.
Nu groeide ik op in een onttoverde tijd (dat is uiteraard geen nieuws), wat onder meer betekent dat de standsverschillen die in vroegere versies van onze maatschappij een al te reële impact hadden gehad al danig waren uitgevlakt. Daardoor moest ik bij het aanspreken mijner speelkameraad geen knieval maken noch bepaalde door de tijd gepolijste procedures in acht nemen. We reden ook gewoon met de fiets, allebei – ik bedoel, ik moest niet met een schild voor mij uit mijn op een schimmel gezeten kameraad door de dorpsstraat leiden. Toch waren er verschillen, was er distantie. Ik nam wel degelijk iedere keer dat ik daar in de grote tuin van de grote villa in cottagestijl ging shotten (ver genoeg van de ramen om geen ruiten te breken) een sport op de sociale ladder. Tegenbezoeken in mijn nederige stulp, overigens, werden niet afgelegd.
De voertaal in het opvallend kroostrijke gezin waarvan mijn vriend de jongste telg was, verschilde van de mijne. De vader tuinierde met een welriekende pijp in de bek en informeerde naar mijn toekomstplannen. Hij liet zelfs niet na mij bij die gelegenheid enige raadgevingen in mijn moedertaal mee te geven. Het was de enige keer dat hij mij rechtstreeks aansprak. Accentrijk, maar toch. Hij leek een beetje op monsieur Hulot. De moeder, immer sympathiek en goedlachs, mocht bij de beenhouwer die zich het dichtst bij de residentiële verkaveling had gevestigd nog steeds, na meer dan dertig jaar alhier te resideren, de fijne vleeswaren in haar eigen taal prijzen.
De malse biefstukjes baadden bij die beenhouwer in een sappig rood bloed.
In de keuken van de cottage, waar de meid naar mijn proletarische aanvoelen verbazingwekkend onderdanig de genoemde biefstukken bakte, smeerden mijn vriend en ik om vier uur, bezweet en met groene knieën, echte boter op een boterham. Boven de lange tafel in de eetkamer hing, aan de luster, een peertje met een drukknop.
Zelf was ik er niet van, maar ik kreeg er wel mee te maken: met mensen die alleen door de plek waar hun wieg stond een streepje voor hadden. Een streep, eigenlijk.
Een jeugdvriend mocht zichzelf jonkheer noemen. Niet dat hij daar iets voor gedaan had, neen, het was zo. Hij was in het adeldom absoluut onvrij.
Nu groeide ik op in een onttoverde tijd (dat is uiteraard geen nieuws), wat onder meer betekent dat de standsverschillen die in vroegere versies van onze maatschappij een al te reële impact hadden gehad al danig waren uitgevlakt. Daardoor moest ik bij het aanspreken mijner speelkameraad geen knieval maken noch bepaalde door de tijd gepolijste procedures in acht nemen. We reden ook gewoon met de fiets, allebei – ik bedoel, ik moest niet met een schild voor mij uit mijn op een schimmel gezeten kameraad door de dorpsstraat leiden. Toch waren er verschillen, was er distantie. Ik nam wel degelijk iedere keer dat ik daar in de grote tuin van de grote villa in cottagestijl ging shotten (ver genoeg van de ramen om geen ruiten te breken) een sport op de sociale ladder. Tegenbezoeken in mijn nederige stulp, overigens, werden niet afgelegd.
De voertaal in het opvallend kroostrijke gezin waarvan mijn vriend de jongste telg was, verschilde van de mijne. De vader tuinierde met een welriekende pijp in de bek en informeerde naar mijn toekomstplannen. Hij liet zelfs niet na mij bij die gelegenheid enige raadgevingen in mijn moedertaal mee te geven. Het was de enige keer dat hij mij rechtstreeks aansprak. Accentrijk, maar toch. Hij leek een beetje op monsieur Hulot. De moeder, immer sympathiek en goedlachs, mocht bij de beenhouwer die zich het dichtst bij de residentiële verkaveling had gevestigd nog steeds, na meer dan dertig jaar alhier te resideren, de fijne vleeswaren in haar eigen taal prijzen.
De malse biefstukjes baadden bij die beenhouwer in een sappig rood bloed.
In de keuken van de cottage, waar de meid naar mijn proletarische aanvoelen verbazingwekkend onderdanig de genoemde biefstukken bakte, smeerden mijn vriend en ik om vier uur, bezweet en met groene knieën, echte boter op een boterham. Boven de lange tafel in de eetkamer hing, aan de luster, een peertje met een drukknop.
woensdag 6 december 2006
dinsdag 5 december 2006
Slaapdeficiëntie
Maya en Benoit zijn twee aan slapeloosheid lijdende losers en dat zijn mensen, aldus Annelies Verbeke in haar debuutroman Slaap!, die ‘dichter bij de essentie van het leven staan’. Hun slaapdeficiëntie scherpt hun zintuigen, in die mate zelfs dat ze zaken beginnen waar te nemen waar gewone stervelingen geen benul van hebben. Ze leven, wakende, in een droomwereld waarin de dingen uit hun verband zijn gerukt, oorzaak en gevolg zijn omgekeerd, metaforen tot leven komen en toeval wordt gesublimeerd in onwaarschijnlijke parallellen. Ze zijn in sociaal opzicht niet wat je noemt handelbaar: zowel Maya als de dubbel zo oude Benoit, die er in slaagt een mot te dresseren en er niet in slaagt in de bek van een gestrande walvis te kruipen omdat hij terug naar de moederschoot wil, belanden in een niet zo vriendelijke marginaliteit. Maar ze vinden elkaar, zij het dat ze daarvoor eerst de bittere beker van hun mislukte levens tot op de bodem hebben moeten leegdrinken.
maandag 4 december 2006
Geen verloren tijd (16)
I:115-124
In een boek dat in essentie over de tijd gaat – neen, haal de kapitalen maar uit de kast om het begrip grootheid of grootsheid mee te geven en te spreken van De Tijd als iets wat aan ons ontsnapt, iets transcendents of transcendentaals, iets wat onze levens perspectief en zin geeft maar ook als de afgrondelijke diepte waarin alles verdwijnt… – in zo’n boek moet de schrijver het ook hebben over hoe met Tijd wordt omgegaan. En dat niet alleen in de feitelijke zin, waarbij we een soort van antropologie van de tijdsbesteding voorgeschoteld krijgen, maar ook – en in de Recherche, dat toch een boek is dat zich vooral in de hoofden afspeelt – misschien wel vooral als een psychologie van de tijdsbesteding: niet alleen wát met de Tijd wordt gedaan maar ook hoe de Tijd wordt beleefd, waarom we omgaan met de Tijd zoals we ermee omgaan, wat de Tijd met óns doet.
In de vorige bladzijden zagen we hoe tante Léonie op een haast ziekelijke manier is gehecht aan regelmaat, hoewel toch ook de onderbrekingen van die regelmaat voor haar belangrijk zijn: een – zeldzame – speciale gebeurtenis of alleen maar het wekelijkse vervroegde middagmaal op zaterdag. Nu probeert Proust duidelijk te maken wat er achter die schijnbaar tegenstrijdige gehechtheid aan onregelmatigheid steekt.
Ik waag een verklaring: de neofobe onderwerping aan een strikte regelmaat lijkt een soort van abdicatie van het vermogen om zélf te leven, een abdicatie die misschien wel typerend is voor de ouderdom. Het is een vorm van levensmoeheid, van machteloosheid, eigenlijk. Als er dan toch een hang is naar een doorbreken van die regelmaat, in de vorm van onverwachte gebeurtenissen of vernieuwing, dat moet dat misschien worden begrepen als een verlangen om alsnog autonoom te zijn, de touwtjes zelf in handen te nemen, een verlangen naar macht in zekere zin. Het is een verweer tegen de verveling die eigen is aan het onderworpen-zijn aan de tijd, tegen de veelheid aan identieke ogenblikken, tegen de sterfelijkheid à la limite, die niets anders is dan het overgeleverd zijn aan een tijd waarin niets meer gebeurt: des formes identiques et par conséquent mortes (118:31).
Macht, en de wrede excessen waartoe het streven ernaar kan leiden, zijn een belangrijk thema in deze bladzijden. Proust heeft het uitdrukkelijk over une méchancité née de l’oisivité (118:33), ‘een uit ledigheid geboren boosaardigheid’ (de ‘ondeugendheid’ die Lijsen voorstelt, is veel te mild). Omdat Léonie’s eentonige leven daarvoor niet het nodige materiaal verschaft (de allesvernielende brand waar zij soms van droomt en die haar het geschenk van een heldhaftig rouwen om verkoolde familieleden zou bezorgen, doet zich ten enenmale niet voor), moet de oude vrouw zich noodgedwongen behelpen met ‘denkbeeldige verwikkelingen’ (des péripéties imaginaires (117:2)). Daarom beschuldigt ze de keukenmeiden Eulalie en Françoise, maar toch vooral Françoise omdat zij als inwonende een gemakkelijkere prooi is, van ingebeelde vergrijpen. Zij schept er een wreed genoegen in (un divertissement cruel (117:43)) beide huismeiden tegen elkaar op te zetten. Dat wrede spel kan Léonie uiteraard alleen maar spelen vanuit de machtspositie die zij inneemt.
De verdachtmakingen verstoren de relatie tussen Léonie en Françoise: tussen beide vrouwen ontstaan een schroeiend wantrouwen en een despotische verhouding, die Proust, via Saint-Simons notie van la ‘méchanique’ de la vie à Versailles (118:38), zelfs doet grijpen naar een vergelijking met de machtsspelletjes van de Zonnekoning. Deze verwijzing naar royale sferen wordt enkele bladzijden later (122:22) hernomen wanneer de kleine Marcel Françoise een kip ziet slachten: zoals achter vrome staatslieden en koningen bloedige drama’s verborgen blijven (en minder makkelijk de officiële geschiedschrijving halen), zo gaat er achter de deugdzame en nederig dienende Françoise blijkbaar ook een wrede keukenbestierster schuil, die er niet voor terugschrikt om het hakmes te hanteren in een bloederige moord op een tegensputterend maar uiteindelijk toch weerloos kieken.
Françoise kan, goed zichtbaar voor de buitenwereld, enkel voor mensen die ver uit haar buurt zijn medelijden opbrengen. Voor de leden van haar eigen familie zou zij zonder klacht haar leven geven (aurait donné sa vie sans une plainte (122:16)) of ’s nachts te voet vele mijlen afleggen. Maar in de beslotenheid van haar keukendomein zwaait zij, alle intriges van tante Léonie en het gekonkel van Eulalie ten spijt, meedogenloos de plak. Als een commandant aux forces de la nature devenues ses aides (120:34-35) bestiert zij de keuken en controleert zij de toegang tot haar bazin. Françoise schuwt in haar machtsuitoefening geen wreedheid. Zo moet het pas bevallen keukenmeisje (door Swann toen zij zwanger was nog met de titel ‘Caritas van Giotto’ vereerd, zie aflevering 11) het ontgelden wanneer zij enkele dagen na de geboorte van haar kind kolieken krijgt. Françoises slinksheid doet Proust zelfs naar een duizelingwekkende vergelijking met de sluwe graafwesp grijpen: zoals die zijn nog niet uit het ei gekropen nageslacht alvast prematuur verblijdt met verlamde maar niet gedode snuitkevers en spinnen, waardoor de prooi niet kan vluchten én tegelijk vers blijft tot het graafwespgebroed ter wereld kruipt, zo maakt ook Françoise met langetermijnstrategieën (en ook met voedsel) haar ondergeschikten het leven zuur. Ze pest uiteindelijk de Caritas van Giotto het huis uit door haar elke dag asperges te laten schillen (niet 'plukken', Lijsen!), heel goed wetende dat het keukenmeisje allergisch is voor de geur van deze olijke groente.
Dat de straf voor ontijdige bezwangering wordt uitgevoerd door middel van de fallusvormige groente, mag een subtiele boosaardigheid worden genoemd.
[M]on ravissement était devant les asperges (121:3-4): het ligt een beetje voor de hand om te wijzen op de seksuele connotatie van de met opvallend veel liefde en zin voor detail (tot en met de geur die al zeer kort na het eten ervan in de pispot terechtkomt) beschreven fallusvormige groente. Tussen de keukenmeid en het aspergeachtige mannelijke geslachtsapparaat bestaat er hoe dan ook, gezien de zwangerschap, een heikele verhouding – Françoise, die gepikeerd is omdat zij voor de kolieken van de ongelukkige haar nachtrust heeft moeten onderbreken, aarzelt niet om haar ondergeschikte dat op uitermate wrede wijze op de boterham te smeren: ‘Ze heeft het plezier gehad, nu moet ze zich ook maar niet zo aanstellen! Die kerel moet toch wel van god verlaten zijn geweest om zich met zoiets in te laten.’
Bij dit alles, het hele kluwen van verhoudingen tussen Léonie, Eulalie, de Caritas van Giotto en Françoise, gaat het vaak om onechte of voorgewende of verwrongen emoties: de uit verveling geboren argwaan en wreedheid van Léonie; het genoegen dat met medelijden gepaard gaat (cette agréable sensation de pitié (123:11)); Françoises verdenking dat het dienstmeisje komedie speelt; het zogenaamde genot dat gepaard gaat met het liefdesspel. Wijl Françoise in de keuken de meest exquise gerechten tevoorschijn tovert – ‘[zij] liet op het vuur culinaire meesterwerken gaar worden die tevoren in aarden vaatwerk van grote kuipen, ketels, potten en vispannen tot terrines voor wildbraad, koekvormen en kleine roompotjes toe, klaargemaakt waren, waarbij dan nog een complete verzameling braad- en steelpannen van allerlei afmetingen kwam’ – laat Proust in de krochten van de als laboratoria borrelende vrouwenhersenen de meest gesofisticeerd-perfide kronkels ontstaan.
Tussendoor (119:21–120:32) krijgen wij in de vorm van het verslag dat Marcels vader uitbrengt – nu iedereen toch samen is, dat bespaart hem de moeite van het voortdurende herhalen – een aankondiging van de uitweiding over mijnheer Legrandin, die de substantie van de volgende aflevering zal vormen.
De vorige afleveringen kunnen worden nagelezen op rechercheur.
In een boek dat in essentie over de tijd gaat – neen, haal de kapitalen maar uit de kast om het begrip grootheid of grootsheid mee te geven en te spreken van De Tijd als iets wat aan ons ontsnapt, iets transcendents of transcendentaals, iets wat onze levens perspectief en zin geeft maar ook als de afgrondelijke diepte waarin alles verdwijnt… – in zo’n boek moet de schrijver het ook hebben over hoe met Tijd wordt omgegaan. En dat niet alleen in de feitelijke zin, waarbij we een soort van antropologie van de tijdsbesteding voorgeschoteld krijgen, maar ook – en in de Recherche, dat toch een boek is dat zich vooral in de hoofden afspeelt – misschien wel vooral als een psychologie van de tijdsbesteding: niet alleen wát met de Tijd wordt gedaan maar ook hoe de Tijd wordt beleefd, waarom we omgaan met de Tijd zoals we ermee omgaan, wat de Tijd met óns doet.
In de vorige bladzijden zagen we hoe tante Léonie op een haast ziekelijke manier is gehecht aan regelmaat, hoewel toch ook de onderbrekingen van die regelmaat voor haar belangrijk zijn: een – zeldzame – speciale gebeurtenis of alleen maar het wekelijkse vervroegde middagmaal op zaterdag. Nu probeert Proust duidelijk te maken wat er achter die schijnbaar tegenstrijdige gehechtheid aan onregelmatigheid steekt.
Ik waag een verklaring: de neofobe onderwerping aan een strikte regelmaat lijkt een soort van abdicatie van het vermogen om zélf te leven, een abdicatie die misschien wel typerend is voor de ouderdom. Het is een vorm van levensmoeheid, van machteloosheid, eigenlijk. Als er dan toch een hang is naar een doorbreken van die regelmaat, in de vorm van onverwachte gebeurtenissen of vernieuwing, dat moet dat misschien worden begrepen als een verlangen om alsnog autonoom te zijn, de touwtjes zelf in handen te nemen, een verlangen naar macht in zekere zin. Het is een verweer tegen de verveling die eigen is aan het onderworpen-zijn aan de tijd, tegen de veelheid aan identieke ogenblikken, tegen de sterfelijkheid à la limite, die niets anders is dan het overgeleverd zijn aan een tijd waarin niets meer gebeurt: des formes identiques et par conséquent mortes (118:31).
Macht, en de wrede excessen waartoe het streven ernaar kan leiden, zijn een belangrijk thema in deze bladzijden. Proust heeft het uitdrukkelijk over une méchancité née de l’oisivité (118:33), ‘een uit ledigheid geboren boosaardigheid’ (de ‘ondeugendheid’ die Lijsen voorstelt, is veel te mild). Omdat Léonie’s eentonige leven daarvoor niet het nodige materiaal verschaft (de allesvernielende brand waar zij soms van droomt en die haar het geschenk van een heldhaftig rouwen om verkoolde familieleden zou bezorgen, doet zich ten enenmale niet voor), moet de oude vrouw zich noodgedwongen behelpen met ‘denkbeeldige verwikkelingen’ (des péripéties imaginaires (117:2)). Daarom beschuldigt ze de keukenmeiden Eulalie en Françoise, maar toch vooral Françoise omdat zij als inwonende een gemakkelijkere prooi is, van ingebeelde vergrijpen. Zij schept er een wreed genoegen in (un divertissement cruel (117:43)) beide huismeiden tegen elkaar op te zetten. Dat wrede spel kan Léonie uiteraard alleen maar spelen vanuit de machtspositie die zij inneemt.
De verdachtmakingen verstoren de relatie tussen Léonie en Françoise: tussen beide vrouwen ontstaan een schroeiend wantrouwen en een despotische verhouding, die Proust, via Saint-Simons notie van la ‘méchanique’ de la vie à Versailles (118:38), zelfs doet grijpen naar een vergelijking met de machtsspelletjes van de Zonnekoning. Deze verwijzing naar royale sferen wordt enkele bladzijden later (122:22) hernomen wanneer de kleine Marcel Françoise een kip ziet slachten: zoals achter vrome staatslieden en koningen bloedige drama’s verborgen blijven (en minder makkelijk de officiële geschiedschrijving halen), zo gaat er achter de deugdzame en nederig dienende Françoise blijkbaar ook een wrede keukenbestierster schuil, die er niet voor terugschrikt om het hakmes te hanteren in een bloederige moord op een tegensputterend maar uiteindelijk toch weerloos kieken.
Françoise kan, goed zichtbaar voor de buitenwereld, enkel voor mensen die ver uit haar buurt zijn medelijden opbrengen. Voor de leden van haar eigen familie zou zij zonder klacht haar leven geven (aurait donné sa vie sans une plainte (122:16)) of ’s nachts te voet vele mijlen afleggen. Maar in de beslotenheid van haar keukendomein zwaait zij, alle intriges van tante Léonie en het gekonkel van Eulalie ten spijt, meedogenloos de plak. Als een commandant aux forces de la nature devenues ses aides (120:34-35) bestiert zij de keuken en controleert zij de toegang tot haar bazin. Françoise schuwt in haar machtsuitoefening geen wreedheid. Zo moet het pas bevallen keukenmeisje (door Swann toen zij zwanger was nog met de titel ‘Caritas van Giotto’ vereerd, zie aflevering 11) het ontgelden wanneer zij enkele dagen na de geboorte van haar kind kolieken krijgt. Françoises slinksheid doet Proust zelfs naar een duizelingwekkende vergelijking met de sluwe graafwesp grijpen: zoals die zijn nog niet uit het ei gekropen nageslacht alvast prematuur verblijdt met verlamde maar niet gedode snuitkevers en spinnen, waardoor de prooi niet kan vluchten én tegelijk vers blijft tot het graafwespgebroed ter wereld kruipt, zo maakt ook Françoise met langetermijnstrategieën (en ook met voedsel) haar ondergeschikten het leven zuur. Ze pest uiteindelijk de Caritas van Giotto het huis uit door haar elke dag asperges te laten schillen (niet 'plukken', Lijsen!), heel goed wetende dat het keukenmeisje allergisch is voor de geur van deze olijke groente.
Dat de straf voor ontijdige bezwangering wordt uitgevoerd door middel van de fallusvormige groente, mag een subtiele boosaardigheid worden genoemd.
[M]on ravissement était devant les asperges (121:3-4): het ligt een beetje voor de hand om te wijzen op de seksuele connotatie van de met opvallend veel liefde en zin voor detail (tot en met de geur die al zeer kort na het eten ervan in de pispot terechtkomt) beschreven fallusvormige groente. Tussen de keukenmeid en het aspergeachtige mannelijke geslachtsapparaat bestaat er hoe dan ook, gezien de zwangerschap, een heikele verhouding – Françoise, die gepikeerd is omdat zij voor de kolieken van de ongelukkige haar nachtrust heeft moeten onderbreken, aarzelt niet om haar ondergeschikte dat op uitermate wrede wijze op de boterham te smeren: ‘Ze heeft het plezier gehad, nu moet ze zich ook maar niet zo aanstellen! Die kerel moet toch wel van god verlaten zijn geweest om zich met zoiets in te laten.’
Bij dit alles, het hele kluwen van verhoudingen tussen Léonie, Eulalie, de Caritas van Giotto en Françoise, gaat het vaak om onechte of voorgewende of verwrongen emoties: de uit verveling geboren argwaan en wreedheid van Léonie; het genoegen dat met medelijden gepaard gaat (cette agréable sensation de pitié (123:11)); Françoises verdenking dat het dienstmeisje komedie speelt; het zogenaamde genot dat gepaard gaat met het liefdesspel. Wijl Françoise in de keuken de meest exquise gerechten tevoorschijn tovert – ‘[zij] liet op het vuur culinaire meesterwerken gaar worden die tevoren in aarden vaatwerk van grote kuipen, ketels, potten en vispannen tot terrines voor wildbraad, koekvormen en kleine roompotjes toe, klaargemaakt waren, waarbij dan nog een complete verzameling braad- en steelpannen van allerlei afmetingen kwam’ – laat Proust in de krochten van de als laboratoria borrelende vrouwenhersenen de meest gesofisticeerd-perfide kronkels ontstaan.
Tussendoor (119:21–120:32) krijgen wij in de vorm van het verslag dat Marcels vader uitbrengt – nu iedereen toch samen is, dat bespaart hem de moeite van het voortdurende herhalen – een aankondiging van de uitweiding over mijnheer Legrandin, die de substantie van de volgende aflevering zal vormen.
De vorige afleveringen kunnen worden nagelezen op rechercheur.
zondag 3 december 2006
Elliptisch en niet meteen transparant
Een duizelingwekkend spiegelpaleis, een viersterrendenksportpuzzel voor gevorderden, een vrijblijvende Spielerei voor intellectuelen die niets beters te doen hebben, een frivool postmodern sprookje, een modieus en tot niets verplichtend schrijfschoolproduct.
Ja, met al die projectielen zou je De geschiedenis van de liefde van Nicole Krauss kunnen afschieten. Tenzij je de moeite neemt om het boek twee of drie keer na elkaar te lezen.
Waarop de aanklager, zeer verdedigbaar, stelt: het moet maar van den eerste keer duidelijk zijn.
Voor de vereiste dat een boek meteen na een eerste lezing al zijn geheimen moet prijsgeven, valt in onze gehaaste tijd waarin zoooveeeel boeken verschijnen zeker iets te zeggen. Maar onmiddellijke transparantie is een irrelevant criterium. Waarom zou een boek per se meteen al zijn geheimen moeten prijsgeven? Een roman kan voor mij evengoed een cirkel zijn als een lijn. Waarbij je bepaalde elementen uit de eerste bladzijden of hoofdstukken pas kan begrijpen als je eerst al eens het eindpunt bent gepasseerd. Een muziekstuk of film doorgrond je toch ook niet in één keer?
De geschiedenis van de liefde is een ingenieuze constructie. Topzwaar en vederlicht tegelijk. Het gaat ergens over, er staan wondermooie passages in, Krauss springt creatief om met de verschillende taalregisters die ze virtuoos bespeelt. En ze maakt het advies dat ze de lezer meegeeft volledig waar:
‘Anders dan haar man was Rosa Litvinoff geen schrijver en toch wordt de inleiding gestuurd door een natuurlijke intelligentie en overal bijna intuïtief beschaduwd met pauzes, suggesties en ellipsen waarvan het algehele effect een soort van halflicht is waarop de lezer zijn of haar eigen verbeelding kan projecteren.’ (p. 80)
Ja, met al die projectielen zou je De geschiedenis van de liefde van Nicole Krauss kunnen afschieten. Tenzij je de moeite neemt om het boek twee of drie keer na elkaar te lezen.
Waarop de aanklager, zeer verdedigbaar, stelt: het moet maar van den eerste keer duidelijk zijn.
Voor de vereiste dat een boek meteen na een eerste lezing al zijn geheimen moet prijsgeven, valt in onze gehaaste tijd waarin zoooveeeel boeken verschijnen zeker iets te zeggen. Maar onmiddellijke transparantie is een irrelevant criterium. Waarom zou een boek per se meteen al zijn geheimen moeten prijsgeven? Een roman kan voor mij evengoed een cirkel zijn als een lijn. Waarbij je bepaalde elementen uit de eerste bladzijden of hoofdstukken pas kan begrijpen als je eerst al eens het eindpunt bent gepasseerd. Een muziekstuk of film doorgrond je toch ook niet in één keer?
De geschiedenis van de liefde is een ingenieuze constructie. Topzwaar en vederlicht tegelijk. Het gaat ergens over, er staan wondermooie passages in, Krauss springt creatief om met de verschillende taalregisters die ze virtuoos bespeelt. En ze maakt het advies dat ze de lezer meegeeft volledig waar:
‘Anders dan haar man was Rosa Litvinoff geen schrijver en toch wordt de inleiding gestuurd door een natuurlijke intelligentie en overal bijna intuïtief beschaduwd met pauzes, suggesties en ellipsen waarvan het algehele effect een soort van halflicht is waarop de lezer zijn of haar eigen verbeelding kan projecteren.’ (p. 80)
vrijdag 1 december 2006
Meteorologie en retoriek
Weerman Frank Deboosere, de VRT-weerman die erin geslaagd is om in zijn eentje de milieusensibilisering jaren af te remmen door consequent, zogezegd bij gebrek aan wetenschappelijke bewijzen, te doen alsof er geen vuiltje aan de lucht was, voert nu drie redenen aan voor het onwaarschijnlijke warmterecord dat de voorbije herfst moest worden opgetekend – een gemiddelde temperatuur die 1,6 °C hoger ligt dan het vorige warmterecord, gevestigd in de herfst van 2005, is statistisch gesproken echt wel een anomalie. Het warme zeewater na de zeer warme zomer heeft september warmer dan normaal gemaakt; er is de ‘onverklaarbare’ aanhoudende luchtstroom vanuit het zuiden; en ten slotte – ‘en we kunnen het nu echt niet meer ontkennen’, geeft Frank met zichtbare tegenzin toe – is er de inbreng van het door menselijke activiteit veroorzaakte broeikaseffect.
Ik ben geen meteoroloog maar weet wel iets van retoriek. Het komt mij voor dat hier niet alleen door het toekennen van de derde plaats in het lijstje van oorzaken sprake is van misleiding. Het door mensen veroorzaakte broeikaseffect lijkt mij als éérste en misschien wel enige oorzaak te moeten worden genoemd want ligt dat niet ook aan de basis van de eerste twee oorzaken in Debooseres lijstje? Want hoe verklaar je dan die hete zomer, en waarom beginnen die winden nu ineens ánders te waaien?
Ik ben geen meteoroloog maar weet wel iets van retoriek. Het komt mij voor dat hier niet alleen door het toekennen van de derde plaats in het lijstje van oorzaken sprake is van misleiding. Het door mensen veroorzaakte broeikaseffect lijkt mij als éérste en misschien wel enige oorzaak te moeten worden genoemd want ligt dat niet ook aan de basis van de eerste twee oorzaken in Debooseres lijstje? Want hoe verklaar je dan die hete zomer, en waarom beginnen die winden nu ineens ánders te waaien?
Abonneren op:
Posts (Atom)