fragment uit Het maaiveld
JEAN-PIERRE MONSERÉ
Op 15 maart 1971 stierf Jean-Pierre Monseré. Hij was het aanstormende wielertalent, de gedoodverfde belager van de eeuwige rivalen Merckx en De Vlaeminck. Hij zou ‘een heel grote’ worden. Bovendien was hij jong en knap en bescheiden. En toch ook een beetje rebels, iets van een speelvogel. Veel meer heb je in Vlaanderen niet nodig om geliefd te zijn.
Monseré verongelukte in de regenboogtrui. Dat is de allermooiste trui: witter dan wit en met de vijf olympische kleuren – blauw, rood, zwart, geel en groen – in smalle banen horizontaal over de borst. Het heldere rood van het bloed dat uit Jempi’s neus en oor kwam moet daar fel op afgestoken hebben. Hij was frontaal op een zwarte Mercedes gereden die tijdens de kermiskoers van Retie, niet meer dan een trainingsritje, uit de tegenovergestelde richting was komen aanrijden. Op een beroemde foto is te zien hoe de vrouw achter het stuur in shock is, de voorruit van haar auto verbrijzeld, de handen vastgeklemd rond het stuur. Op de achtergrond staat een groepje omstaanders en teruggekeerde renners vertwijfeld rond het op de betonbaan uitgestrekte lichaam van de wereldkampioen.
Ik was negen jaar toen dit gebeurde. Het voorval greep me erg aan. De foto’s van de dode held bleven mij gelukkig bespaard. Maar toen ik, door toedoen van Luc, een doodsprentje in handen kreeg, drong het tot me door: helden en, bij uitbreiding, ménsen kunnen doodgaan. Het was de eerste keer dat ik dat besefte. De dood van Jean-Pierre Monseré was mijn eerste confrontatie met dood en sterfelijkheid.