vrijdag 16 mei 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 537

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


15 december 2020

WE HEBBEN HET GEWETEN


Een Duits geweten bevat gesprekken uit 1977 met Heinrich Böll, door René Wintzen afgenomen en opgetekend. Ze gaan over het Duitse verleden, de oorlog, het nieuwe Duitsland enzovoort, maar ook over Bölls leven en de schrijverij. Helemaal op het eind komt hij op de problemen van de toekomst. Wat hij daar zegt, bewijst dat de problematiek gekend was en dat het besef al bestond dat er iets aan moest worden gedaan. (Böll stierf in 1985.)

Böll minimaliseert de klassieke schuldvraag, de Duitse schuldvraag, in verband met het nazisme en dergelijke, niet, maar hij vraagt toch een ruimer perspectief. Hij heeft het over de schuld ‘als aspect van het menszijn’. De klassieke schuldvraag vergt een eurocentrisch perspectief, ‘via de beperkte lijnen van het Westerse en Latijnse logisch denken.’ ‘Wij West-Europeanen denken dat onze manier van redeneren, onze verstandelijke aanpak de enig mogelijke is en daarmee bestempelen we alles wat niet met onze denkwijze overeenstemt tot onredelijk.’ De westerse begrippen zijn gereduceerd ‘tot oppervlakkige begrippen als macht, winst, bezit’. Hetzelfde geldt voor de ‘socialistische landen’. (De Muur moet nog vallen.) We hebben een ruimer standpunt nodig, een waarin duidelijk wordt dat het kolonialisme een misdaad is, een waarin ‘wij een stelletje arrogante lummels zijn’. We blijven denken aan profijt en eigenbelang, ‘hoewel iedereen weet dat de groei niet meer mag toenemen’. En dan wordt Böll verrassend concreet: ‘de koffie die we drinken is te goedkoop, de bananen die we eten zitten onder de prijs’. Böll wijst op een veel fundamentelere schuld, en wijst erop dat de ‘illusies’ waaraan we ons overgeven ‘ons duur zullen komen te staan als we ons niet bezinnen’. ‘Hier raken we aan de ecologie (…)’ (186-187), voegt hij er nog aan toe – ik vermoed dat dat woord in die tijd nog niet zo ingeburgerd was. Enkele bladzijden verder gaat het over de Duitse jeugd, de jongeren die na de oorlog zijn geboren. Zij liggen aan de basis van de bewustwording, meer dan de geleerden die het over ‘het eind van de groei hebben, over de roofbouw op de reserves van de wereld, terwijl ze het belang van de ecologie onderstrepen, natuurlijk evenwicht’. Het is de jeugd die de weg wijst en aangeeft ‘dat we niet langer in een verspillende consumptiemaatschappij konden leven’ (201).

1977. Het besef begon te dagen. Ik herinner mij de klastitularis van het voorlaatste jaar middelbaar. We schrijven dan 1978. Hij was een verburgerlijkte, ingedommelde soixante-huitard die aan zijn rebellie enkel lang haar en een baard had overgehouden; hij sprak het woord ‘consumptiemaatschappij’ mummelend en met nauwelijks verholen spot uit.

Rachel Carsons boek Silent Spring over de verwoestende inwerking van pesticides dateert van 1962. Tien jaar later volgde Grenzen aan de groei, het Rapport van de Club van Rome. In de jaren zeventig waren er de eerste schuchtere milieuacties. Bij ons ontstond de politieke partij Agalev in 1979, aanvankelijk schamper weggezet als een geitenwollensokkenclub door wie bij dat wegzetten belang had. Stilaan sijpelde het groene gedachtegoed door in de andere partijen. Maar de werkelijke macht bleef uiteraard bij wie er geen belang bij heeft het milieu voor kwaad tot erger te behoeden. We zijn ondertussen alweer een paar decennia verder en we weten al zeer veel over welke vorm de catastrofe in de feiten aanneemt waarop wij stilaan bijna dagelijks met de neus worden gedrukt. Het besef groeit dat het hoog tijd is dat we er iets aan doen, zo het al niet te laat is. We zijn een halve eeuw verder. Een halve eeuw tijdverlies.

Ik vraag me af hoe ze in de 22ste eeuw, als die nog zin heeft om er te komen, zullen terugkijken op de tijd van mijn leven. Ik bedoel de laatste decennia van de 20ste en de eerste decennia van de 21ste eeuw, pakweg de halve eeuw die loopt van 1970 tot 2020 – en allicht loopt het nog wel uit tot 2030 of 2040. Met welk een vernietigend oordeel over die periode zal men dan klaarstaan? Hoe zal men dan de schuldvraag stellen? Hoe breed zal dan het te hanteren perspectief moeten zijn?


Heinrich Böll, Een Duits geweten. Gesprekken met René Wintzen (Une mémoire allemande (1978), vertaling Margreet Hirs (1980))


7560

Bollezeele (F) - 250502


donderdag 15 mei 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 536

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


6 december 2020

VADER LEEST DE KRANT

In een opiniestuk op VRT NWS, aangekondigd met de quote ‘Hoe ga je in tegen iemand die overtuigd is dat de huidige situatie gelijk is aan wat in het Derde Rijk gebeurde?’ (wat natuurlijk mijn aandacht trok, gevoelig als ik ben voor vergelijkingen met de jaren dertig) bepleit filosoof Johan Braeckman de invoering van een vak Mediakritiek op school. Hij heeft het over tienjarigen – en inderdaad, je kunt er maar beter vroeg mee beginnen. Het is uiteraard een open deur die hier wordt ingetrapt: natuurlijk moet kinderen (media)kritische zin worden bijgebracht. Als dit nog niet op alle scholen wordt onderwezen, dan is dat een schande.

Wij moeten te allen tijde mediakritisch zijn. Dat betekent concreet dat wij bij het consumeren van bijvoorbeeld berichtgeving waakzaam moeten zijn en oog moeten hebben voor framing, tendentieuze informatie, fake truths, subliminale beïnvloeding en meer van dat fraais.




Laat mij de oefening doen en zien waar mijn oog op valt gedurende een vijftal minuutjes nieuwsconsumptie.

Op diezelfde website wordt een artikel aangekondigd over ‘de jonge fan Xander’. ‘Jonge fan Xander in tranen na steunboodschap wielrenner Mathieu Van der Poel’. Het nieuws achter deze teaser is dat de jonge fan Xander, ook een wielrenner, met wielrennen is moeten stoppen wegens hartklachten. Onverwacht kreeg hij van Mathieu Van der Poel een gesigneerd shirt toegestuurd. Uiteraard was de jonge fan Xander daarmee opgezet. Het gebaar is dan ook mooi. Maar met tranen in de titel spreek je meteen heel wat meer potentiële lezers aan. Emotionalisering, om niet te zeggen sentimentalisme.

Na wat naar beneden scrollen over allerlei intrigerende titels zoals ‘Mysterieuze ziekte treft honderden mensen in het zuiden van India’ (beangstigend) ‘Wetenschappers vinden eitjes van exotische tijgermug op snelwegparking in Namen’ (idem) en ‘Het “Havanasyndroom” verklaard: werden Amerikaans diplomaten in Cuba ziek door gerichte radiogolven’ (complotdenken aanwakkerend), komen we op een vaste rubriek: ‘IN KAART: hoeveel nieuwe besmettingen telde jouw gemeente de voorbije twee weken?’: competitie en provincialisering.

Onder een bericht over ‘de Warmste Week’ (nogmaals emotionalisering, behaaglijkheidsverspreiding, gewetenssussing) komen we bij de klimaatproblematiek: ‘Vorige maand was wereldwijd de warmste novembermaand ooit gemeten, Europa beleefde absolute recordherfst’. Hier valt geen speld tussen te krijgen: dit artikel bevat enkel onweerlegbare cijfers en statistische gegevens.

Op de een of andere manier kom ik nu op de website De Standaard Online terecht, waar ik mijn oppervlakkig onderzoekje voortzet. De eerste blikvanger daar is het artikel ‘Volledige muziekcatalogus van Bob Dylan verkocht “voor 200 miljoen dollar”’. Dat interesseert me wel, al was het maar om te zien of de journalist die dit bericht heeft vertaald (‘BTJ’ heeft het van BELGA, maar waar BELGA het van heeft, wordt niet vermeld) niet toegeeft aan de verleiding om een populistische verontwaardiging in zijn relaas te laten binnensijpelen. Iets in de aard van ‘hoe is het mogelijk dat iemand zoveel geld veil heeft voor dat nonchalante geneuzel’, of iets dergelijks. BTJ bezondigt zich daar niet aan. Zijn weergave van het nieuwsbericht beperkt zich tot het feit.

Het hoofdartikel in de sectie Binnenland stelt: ‘België zegt “ja maar” tegen hogere klimaatdoelstelling. Pas als je het artikel leest, verneem je dat de aarzeling een Vlaamse aarzeling is, geen Belgische: een klassiek voorbeeld van framing. Dat geldt ook voor het interview met een vrouw die getuigt over het intense verdriet dat ze had na een abortus. Alle respect voor die vrouw, en het is inderdaad geen te onderschatten ingreep, volgens sommigen zelfs een vergrijp, maar is dit veralgemeenbaar? Bevat het artikel een getuigenis van iemand die een andere klok luidt?

Enzoverder, enzovoort. Een mens kan niet meer rustig zijn gazet lezen.


7559

Omgeving Saint-Omer (F) - 250502


afscheid van mijn digitaal bestaan 535

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen



https://pascaldigital.blogspot.com/2020/12/scherf-93.html



woensdag 14 mei 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 534

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


3 december 2020

MARMELADE


Leesmotivatie: dit stukje maakt duidelijk wat Virginia Woolf en Patti LaBelle met elkaar te maken hebben.


Het is wellicht de duurste maar ook de beste confituur die ik ooit heb gekocht. En niet alleen omdat ze lekker is.

Aan het eind van onze wandeling vanuit Rodmell, waar Virginia Woolf een tijd heeft gewoond, kwamen we terug in het straatje waar het Monk’s House staat. Voor een van de woningen stond een tafeltje met daarop een tiental potten met drie verschillende soorten jam, een lei met een prijslijst en een bus met een gleuf. Daar moest je het geld in stoppen als je jam kocht. Confituur dus of, zoals de Engelsen zeggen, marmalade. Dat woord deed mij denken aan het liedje van het discotrio Labelle, waarvan een van de zangeressen, Patti LaBelle herself vermoed ik, in het Frans vraagt aan een – veronderstel ik – manspersoon, die door haar wordt gevousvoyeerd, of hij de nacht in haar bed wil doorbrengen. We schrijven 1974 en alles is nog mogelijk. Kietiekietiejajadada! Hocochocolatajaja!

Dat is een onomatopeïsche weergave. Nu zie ik de lyrics op scherm:

Itchi gitchi ya ya da da
Itchi gitchi ya ya here
Mocha-choca-lata ya ya

Het is altijd goed om lyrics te checken.

De kweepeermarmelade die ik koos, overigens, bleek de beste confituur die ik ooit kocht. Niet alleen omdat ik iedere keer bij het gebruik ervan met plezier terugdacht aan het vertrouwen waarop dat onbemande verkooppunt was gebaseerd, maar ook aan de hele wandeling vanaf het Monk’s House: aan de hond die ons een eindje vergezelde, aan de schapen in de beemden, aan het lange stuk tegen wind over de dijk langs de Ouse, aan de spooroverweg waar er werken aan de gang waren, aan de stop in het wandelpunt waar C. en ikzelf afscheid namen van de groep die een grotere lus wilde maken, en dan aan het gesprek dat ik met C. voerde het hele eind terug naar het uitgangspunt – en uiteraard omdat ik in elke boterham die ik met die jam belegde de Sehnsucht proefde, die zoete maladie (dont j’ai marre), die zich voorgoed genesteld heeft in de onsterfelijke zinsnede van de tekstschrijver van Labelle: voulez-vous coucher avec moi ce soir.



7558

Clerques (F) - 250502


dinsdag 13 mei 2025

7557

Clerques (F) - 250502


maandag 12 mei 2025

boekverhaal 45

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


november 1987

GRAUW EN RAUW


Nu moeten we papegaaienschommel schrijven, maar toen Gilbert Grauws met De papegaaieschommel de debuutprijs in de wacht sleepte, moest die tussen-n nog niet. En Gilbert wist dat maar al te goed want hij was – onder zijn echte naam Gilbert Roox – journalist op de sportredactie van Het Nieuwsblad, en als ik het me goed herinner ook een tijdje eindredacteur op De Standaard.

Enfin, dat weet ik niet meer precies, maar wat ik wel nog weet is dat wij een tijdje professioneel met elkaar te maken hadden.

Ik keek naar hem op, moet ik eerlijk bekennen, toen hij die prijs won. Zoals hij op mij had neergekeken toen ik als jobstudent op zondagnamiddagen op de sportredactie van de krant waarvoor we allebei werkten een cent kwam bijverdienen en en passant de stiel leerde. Dat was een paar jaar voor de bellettrist in hem zich had ontpopt.

Men stelle zich de volgende situatie voor. Jobstudent zit in een van de telefooncabines van de rokerige en lawaaierige redactiezaal. Hij heeft een Belangrijke Journalist aan de lijn. Hij noteert wat de Belangrijke Journalist hem te melden heeft vanuit Berlijn, waar de Belangrijke Journalist een atletiekmeeting bijwoont. (Het is de tijd waarin Belangrijke Journalisten hun verslagen nog niet online doorstuurden maar via de telefoon moesten dicteren aan onbeduidende loonslaven.)

BELANGRIJKE JOURNALIST IN BERLIJN: ‘Carl Lewis wint de 100 meter. Heb je dat?’
JOBSTUDENT IN GROOT-BIJGAARDEN: ‘Ja, meneer de Belangrijke Journalist.’
BELANGRIJKE JOURNALIST: ‘Ik spel het even. Carl met een C. C-A-R-L. En dan Lewis: L-E-W-I-S.’
JOBSTUDENT: ‘Ja, meneer de Belangrijke Journalist.’

Waarna de jobstudent mag intikken wat de Belangrijke Journalist hem vanuit Berlijn heeft gedicteerd. Op papier. Dat papier gaat naar ‘het steen’, waar de vormgevers – analoge tijden! – de door de jobstudent ingetikte en door de zondagsredacteur nagelezen tekst nog eens overtikken, dit keer in een heel ingewikkelde machine, die ergens tussen informatievergaring en drukpers een van de vele procesfasen belichaamt. Waarbij de jobstudent uiteraard maar een heel nederig schakeltje is, dat heel goed zijn plaats kent.

Gilbert Grauws schreef dus ook, behalve sportverslagen, verhalen. Op zijn bekroonde verhalenbundel prijkte een foto van een in twee stukken gehakte vis, ik denk een forel.

Wat later verscheen er nog een boek van Grauws: Dronken droom, verloren strand. Ik maakte, inmiddels in de hoedanigheid van eindredacteur van een cultureel maandblad (waar ik niet hoefde te weten hoe je Carl Lewis moest spellen), over die roman een recensie. Ik herinner mij er niets meer van. Wacht, ik zoek de recensie even op in de map die ik van die tijd bewaar: een kartonnen klasseermap, met daarin de recensies op papier.

Op het net vind ik een foto van het boek. We zien een kip op het strand. Onlangs, op de tentoonstelling van Michiel Hendryckx te Gent, in de Sint-Pietersabdij aldaar, leerde ik dat de maker van die coverfoto, Hendryckx dus, voor dit beeld een opgezette kip gebruikte. Dat heeft toch iets van een demystificatie.

Kip spel je K-I-P.

Mijn exemplaren van beide boeken heb ik weggedaan. De papegaaieschommel kocht ik dan toch nog eens op een rommelmarkt. In 2012. Voor 1 euro – boeken zijn echt niets meer waard.

Wacht, ik heb inmiddels mijn recensie van Dronken droom… teruggevonden. Ze verscheen in het septembernummer van Kunst & Cultuur, het allang ter ziele gegane maandblad van het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Ik laat u even meegenieten van mijn toenmalige criticusproza: ‘de maatschappij die in dit boek met een nietsontziende, grauwe, rauwe pen getekend is – het pseudoniem van de auteur lijkt wel een intentieverklaring –, zit uitzichtloos vast in de kleverige, ongedifferentieerde brij van een fatale illusieloosheid’. En wat verder: ‘Vierletterwoorden, stoplappen – de forse, no nonsense taal van de hoofdstedelijke jungle is het ideale medium om de naargeestige waarheden van deze tijd te verkondigen’. Deze tijd, dat is drieëndertig jaar geleden.

Gilbert Grauws heeft geen Wiki-lemma. Enkel op de website schrijversgewijs.be vind ik wat zeer summiere informatie: de twee boektitels, een citaat uit een recensie van Eric Rinckhout, een ultrakorte toelichting, drie verwijzingen (linkloos) naar tijdschriftartikels (maar niet naar het mijne, alsof ik mijn recensie nooit heb geschreven), een citaat, en dan, opvallend subjectief tussen de voor het overige erg nuchtere gegevens: ‘Daarna werd het oorverdovend stil.’

Mijn uit de kartonnen klasseermap opgediepte artikel – titel: ‘Monotone chaos’ – begint met de vermelding dat Grauws het geld van de debuutprijs besteedde aan ‘een dringende dakreparatie’. De recensie besluit een 1700-tal woorden later (toen kon dat nog) met: ‘Misschien zijn de ramen van zijn huis wel aan een beurt toe.’


https://schrijversgewijs.be/schrijvers/grauws-gilbert/
Gilbert Grauws, De papegaaieschommel (1987)
Gilbert Grauws, Dronken droom, verloren strand (1992)


7556

Clerques (F) - 250502


zondag 11 mei 2025

boekverhaal 44

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


MOEDWILLIG VERDWALEN


Iedere keer dat ik op missie moest, was het zaak om een pocketje bij te hebben dat klein genoeg was om in de zak van mijn kaki broek mee te nemen. Een pocketje dat in de ware zin van het woord een pocketboek was. Een week of twee heeft de zeer goedkoop uitgevoerde editie van de verhalenbundel Blow-up in de reeks Meulenhoff Moderne Classics die functie vervuld.

Het was de tweede druk van wat oorspronkelijk in de Nederlandse vertaling van Las armas secretas (‘door prof. dr J.A. van Praag en Barber van de Pol’) Geheime wapens heette. De titel was gewijzigd omdat de verfilming (1966) onder de titel Blow-Up door Michelangelo Antonioni van ‘Het kwijlen van de duivel’, een van de verhalen in de bundel, zulks, zo neem ik toch aan, opportuun maakte.

Die tweede druk is zonder meer een voddige editie. Het ding ligt hier naast me. De kwaliteit van het papier is ondermaats. Indien je er met een kroontjespen in zou schrijven, je zou blijven haken aan de houtvezels. En in de loop van de 38 jaar dat het boekje in mijn bezit is, zijn de bladzijden tot 2 centimeter van de rand af inwaarts bruiner geworden. De kaft, vormgegeven door ‘Zeno’ en met een illustratie van een zekere Henri Reiling, is foeilelijk en godzijdank totaal gedateerd.




Ik had deze herdruk van Geheime wapens dus altijd bij me, die twee weken in september 1987. Ik vervulde mijn legerdienst als chauffeur in Peutie. Regelmatig moest (mocht) ik op missie. Met een MAN-vrachtwagen, of met een Renault 4. Een schroef ophalen in Welkenraedt, of naar een winkel van militaria in hartje Brussel. Die rit naar Welkenraedt, toch een 300 kilometer heen en terug, was vergeefs want de kleine kmo waar ik een onderdeel van een of ander oorlogstuig moest ophalen, was die dag gesloten en niemand had dat op voorhand geverifieerd. De Brusselse winkel was – ik herinner het me nog goed – op een toen al anachronistisch aandoende manier gespecialiseerd in medailles, lintjes, insignes, allerlei op te naaien kentekens en distinctieven, schildjes, vlaggen, eretekens, enzovoort. Brussel was, vanuit Peutie, helemaal niet ver, en bood dus meer mogelijkheid dan de Oostkantons om de tijd te rekken die me was toegemeten om mijn missie succesvol af te ronden. En om deze uitgerekte tijd naar eigen goeddunken in te vullen.

Ik sjeesde met m’n R4 de E17 op, tot aan de grote Ring rond Brussel, verliet die ergens bij Evere, en reed op goed geluk de hoofdstad in. In die tijd waren er nog geen elektronische satellietgestuurde devices die je feilloos en met zoetgevooisde stem naar je bestemming loodsen. Het enige hulpmiddel dat ik tot mijn beschikking had was een stadsplattegrond. Die liet ik echter nog even liggen op de passagiersstoel. Ik reed het centrum binnen, tot voorbij de kleine Ring, en verdwaalde moedwillig door een hele tijd de eerste straat links, de eerste straat rechts in te rijden. Tot ik op een gegeven moment absoluut niet meer wist waar ik me bevond. Ik parkeerde mijn legervoertuig en deed een tuk. En ik las vervolgens een paar bladzijden Cortázar. Toen het zo stilaan tijd werd om me naar de parafernaliawinkel te begeven, diepte ik het adres ervan op uit het register van de stadsplattegrond en zocht – en vond – mijn weg naar de winkel. Zo leerde ik mijn weg in Brussel kennen. Ik haalde het zakje met uitgaanskostuumknopen op, liet de bestelbon aftekenen en keerde met mijn kakigroene R4 terug naar Peutie. Uiteraard niet na eerst nog het voor het winkelbezoek begonnen verhaal uit te lezen.

Net voor het einde van de werkdag, zo tegen vier uur in de namiddag (waarna ons nog een lange avond van verveling wachtte), reed ik terug de kazerne van Peutie binnen, vulde de verreden benzine aan en zette mijn vehikel op zijn plaats in de garage.

Vorig jaar zag ik die film van Antonioni. Ik vond hem bijna even gedateerd als de cover van mijn pocket en als dat waarschijnlijk al lang niet meer bestaande winkeltje in Brussel. En ik herlas het verhaal ‘Het kwijlen van de duivel’. Ik dacht: dan lees ik de andere verhalen die in die bundel staan ook nog eens, maar het is er niet meer van gekomen. We zijn een jaar verder, intussen. De tijd spoedt zich voort. Ik heb niet meer alle tijd, en al veel minder aandrang om moedwillig te verdwalen.


Julio Cortázar, Blow-Up (1959; vertaling 1969 en 1971; Geheime wapens 1986; Blow-Up 1987)


7555

Clerques (F) - 250502


zaterdag 10 mei 2025

17 * 58,3 * 26,4 * 143 * 912,7

Damme - Moerkerke - Donk - Maldegem - Oedelem - Beernem - Moerbrugge - Steenbrugge


 

afscheid van mijn digitaal bestaan 533

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

1 december 2020

MARTINE TANGHE

Ook een traantje weggepinkt bij het afscheid van Martine Tanghe? Ach. Het was mooi, echt waar. Ik vond het een evenwichtig, sympathiek en verdiend eerbetoon, al werd ze misschien wel iets te vaak grande dame genoemd, en niet meer te overtreffen anker, en de beste van Europa. Dat zal ze vast zelf ook wel vervelend hebben gevonden, al liet ze het zich dan maar – professioneel als ze is – welgevallen. Heel oprecht vond ik haar toen ze zei dat de erkenning die ze kreeg haar echt wel plezier deed. Het zou flauw geweest zijn op dat moment een valse bescheidenheid aan de dag te leggen. En erkenning kréég ze in deze afscheidsuitzending ten overvloede! Van Jan met de Pet en van de koning, van collega’s, van sportlui. En ook van de weduwe van Jan Wauters, die haar uitriep tot laureate van de gegeerde Grote Prijs Jan Wauters voor Uitmuntendheid in de Nederlandse Taal, niet voor 2020 maar voor haar lifetime achievement, om het maar meteen in mooi Nederlands te zeggen.

Ik vind dat allemaal verdiend en terecht.

Toch ben ik niet onverdeeld enthousiast over de bijdrage van Martine Tanghe aan het journalistieke klimaat waaronder wij tegenwoordig gebukt gaan. Dat is wat zwaar uitgedrukt, maar ik ben niet helemaal ironisch. Want de rol van Tanghe is niet te herleiden tot de standaardisering van het naar haar genoemde Nederlands (dat zij inderdaad perfect beheerst, ook in situaties waarin zij niet een tekst voorleest maar bijvoorbeeld rustig, zorgvuldig zinnen bouwend en goed articulerend vragen beantwoordt – zoals zij in de afscheidsuitzending, ondanks alle emoties, bewees het zeer goed te kunnen).

Mijn belangrijkste bezwaar, als ik het unanieme zwaaien van lof met dat zware woord een beetje mag temperen, betreft niet zozeer Martine Tanghe zelf, maar de manier van werken van de nieuwsredactie van de VRT, waar zij dan toch 42 jaar voor gewerkt heeft en op grond van haar kwaliteiten maar ook van haar anciënniteit een van de boegbeelden van geworden was. En in die hoedanigheid heeft zij toch een toon helpen zetten waaraan ik, als trouwe Journaal-kijker, steeds meer een hekel begon te krijgen.

Wat ik bedoel is de emotionalisering van het Journaal. Akkoord, ik begrijp heel goed dat velen Tanghe juist om die reden prijzen: de opgetrokken wenkbrauw, de brede glimlach, de betekenisvolle stilte na een merkwaardig, vrolijk of pijnlijk bericht. Dat mag voor mijn part allemaal, ik pleit zeker niet voor een terugkeer naar de kikkerkoele Fred Emmer of voor de hysterie van de Noord-Koreaanse nieuwslezeressen. En al helemaal niet voor een veralgemening van de Chris Van den Abeele-touch! Maar ik heb het toch liever in zeer beperkte mate. Een nieuwsanker moet zo neutraal mogelijk blijven. Menselijk, maar neutraal – het is ver gekomen dat bij deze nevenschikking vraagtekens worden geplaatst.

Maar dat is niet het enige. Het tweede bezwaar – en daar moet ik meteen aan toevoegen dat ik niet weet in hoeverre Martine Tanghe als anker daar mede de hand in hand (maar ik vermoed van wel) – betreft de samenstelling van het Journaal, de keuze van de onderwerpen en de verdeling van het gewicht dat eraan wordt gegeven. Wat dat betreft bleef ik steeds vaker op mijn honger zitten, om niet te zeggen dat ik mij hoe langer en meer begon te ergeren. Regionalisme, sensationalisme, sentimentalisme, feelgood, entertainment… Het zijn omschrijvingen die steeds beter beginnen te passen op wat ons als nieuws wordt voorgeschoteld (en op de doseringen waarmee dat gebeurt) in een programma waarvan je toch mag verwachten dat het een objectief en zo volledig mogelijk beeld geeft van de actualiteit in de wereld, en niet alleen in Vlaanderen. Maar goed, dat is een kritiek die iets betreft waar de uitgewuifde slechts ten dele iets aan had kunnen verhelpen, eventueel, en dan nog want de machten die hier aan het werk zijn overstijgen de impact die een anker, ook als zij een boegbeeld is, kan uitoefenen.

Martine Tanghe toonde zich oprecht fier voor de erkenning die haar te beurt viel, en oprecht vond ik haar ook toen ze aan Filip zei dat ze met een dubbel gevoel zat: blij met wat ze had bereikt, maar ook verdrietig omdat het nu voorbij is. Dan vraag je je inderdaad af waarom. Waarom moet iemand die 65 is en nog perfect functioneert en dat misschien nog graag doet, vertrekken? Toch niet omdat het alsmaar lastiger wordt om die rimpels weg te schminken? Enfin, ik ben benieuwd wat Martine Tanghe nu gaat doen. Of ze die persoonlijke toets, die ze steeds vaker begon toe te laten, nu ook gaat omzetten in een persoonlijke stem, in een inhoudelijke deelname aan het maatschappelijke debat. Dat zou ik toejuichen. Want het moet met haar moreel gezag en bekendheid toch perfect kunnen, dat ze daarin een rol zou opnemen? Zoals bijvoorbeeld Walter Zinzen en Geert van Istendael, eens ze de deur aan de Reyerslaan achter zich hadden dichtgetrokken, dat hebben gedaan en nog altijd doen. Ik ben benieuwd.

Wij wuiven niet graag figuren als Martine Tanghe uit. Zij staat in dezelfde rij als, wat mij betreft, koning Boudewijn, Armand Pien, Will Tura, Eddy Merckx en nog een paar anderen: bekende mensen die al heel lang, een half leven lang (en méér!), van in mijn jeugd meegingen/meegaan, en van wie het verdwijnen meteen ook een stevige reminder is aan het voorbijgaan van de tijd en de eigen sterfelijkheid.

Ik hoop dat het nieuwe boegbeeld van de VRT-nieuwsredactie meer weerwerk zal bieden tegen de kwalijke tendensen die Martine Tanghe, ondanks haar grote kwaliteiten, niet heeft kunnen tegenhouden – al zal ze daartoe ongetwijfeld haar uiterste best hebben gedaan.





7554

Guémy (F), Chapelle Saint-Louis - 250502


vrijdag 9 mei 2025

boekverhaal 43

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


KUNST DIE GEEN KUNST WIL ZIJN

Ik had iets over Roland Jooris willen schrijven omdat ik uit mijn leeslijst zijn Gedichten 1958-1978 oppikte, maar ik kan die verzamelbundel nergens terugvinden. Heb ik hem uitgeleend? Heb ik hem eens samen met een hele stapel andere poëzieboeken aan een bevriende poëzieverzamelaar geschonken of verkocht? Heb ik het boek wel ooit in mijn bezit gehad? Ik weet het niet meer. Maar gelezen heb ik het boek in ieder geval wel, anders zou die titel niet in mijn lijst staan.

Dat was in maart 1987. Zeker geen toeval want in die tijd leerde ik Roland Jooris kennen – het lijkt me logisch dat ik als gevolg van die ontmoeting, of daardoor geïnspireerd of aangemoedigd, ook met zijn werk kennis wilde maken. Ik leerde Roland namelijk kennen als de vleesgeworden beminnelijkheid. Scherp gesneden gelaat, rijzig figuur, altijd piekfijn uitgedost, sigaartje in de bek, glurende pretoogjes, giechelende nasale lach en luisterbereid, nooit zelf het hoge woord voerend, genietend van zijn gezelschap en daarin door iedereen geliefd.


foto: Rony Heirman


Ik was in de gelegenheid om Roland te leren kennen via mijn vriend – we waren toen nog vrienden – Benoît van Innis. Roland had Benoît de kans gegeven om een tekening te plaatsen in het in eigen beheer volgeschreven en gedrukt en uitgegeven en voornamelijk onder vrienden verspreid kwartaalschrift Eenzijdig gestreken. Het moet een van de eerste keren zijn geweest dat Benoît een van zijn tekeningen in druk zag verschijnen. Niet zo heel veel later genoot ik dezelfde eer: mijn eerste publicatie, in datzelfde tijdschrift, was een tekst over de documenta van 1987, die ik in Kassel had bezocht.

De nummers van het trimestrieel verschijnende blad, ambachtelijk gedrukt te Wetteren bij drukkerij Drieghe, werden telkenmale voorgesteld te Serskamp. Dat waren memorabele ontmoetingen. Op de met uitsluitend kiezelsteentjes bedekte koer van een door het dorp opgeslokt fermettetje werden aan ijzeren tafeltjes grote flessen Zottegems bier aangevoerd – Jooris en zijn maten noemden die flessen ‘kathedralen’ – terwijl op een aftandse platenspeler de eerste kant van een plaat van Georges Brassens op repeat stond. Het was de hele namiddag lang van: Les copains d’abord. Ik kreeg de indruk dat het tijdschrift maar een aanleiding vormde om op gezette tijden eens goed door te zakken in een sfeer van onbezorgde verbondenheid. Ik herinner mij dat een van die middagen eindigde in een obscuur baancafé waarvan de uitbaatster haar deur had geopend nadat Roland of Raf, een van de kunstenaars in Rolands entourage die sculpturen maakte met afvalhoutjes en sigarenkistjes, daarop geklopt of gebonkt had. Raf heb ik die avond nog tegen de grond zien gaan.

Enfin, we zijn die nacht nog veilig thuisgekomen, maar vraag me niet meer hoe. We zouden het vandaag niet meer durven. Als er al een gelegenheid toe zou bestaan. Het is in elk geval een goede herinnering. Veel van die mannen, die toen al bijna zo oud waren als ik nu ben, zijn inmiddels al in een definitief horizontale toestand terechtgekomen.

Roland Jooris schreef vaak over schilderkunst. Hij was een van de bezielers – en lange tijd conservator – van het Raveelmuseum in Machelen-aan-de-Leie. Over Raveel schreef hij, bijvoorbeeld, deze kraakheldere zin: ‘Het blauw, geen achtergrond maar een verte zo nabij als het schilderij.’ Ik tref die zin aan in het bibliofiel uitgegeven boek Geschilderd of Geschreven, dat ik wél nog in mijn collectie terugvind. Het bevat prozateksten en kritische beschouwingen over een aantal kunstenaars uit diezelfde sfeer en omgeving: behalve Roger Raveel onder meer Dan Van Severen, Eugène Leroy, Raoul De Keyser en Raf Buedts (‘meubeldingen’). Van het boek, een hebbeding dat is ‘gezet uit de Linotype-Garamond korps 10 en gedrukt op Ingres Van Gelder Zonen 95 g. door drukkerij Haers te Assenede in de maand oktober 1992’, werd vormgegeven door Roel Goussey en een oplage had van 510 exemplaren, waarvan de nummers I tot X niet in de handel werden gebracht, houd ik het door de auteur gesigneerde exemplaar nummer 96/500 in mijn handen.

Nog een citaat: ‘Het is geen kunst, zegt Raf Buedts, het is maar wat rommel, het is niets. / Zo gaat dat: echte kunst weigert kunst te zijn. / In haar negatie zit haar bevestiging.’

Ik heb die mannen maar een paar keer ontmoet, maar wat een vormende en door mij gekoesterde herinnering!


Roland Jooris, Gedichten 1958-1978
Roland Jooris, Geschilderd of Geschreven (1992)



7553

Brugge, Burg - 250501


donderdag 8 mei 2025

notitie 466

DE KLEUR VAN HOOLIGANS

Brugse hooligans – ze worden geassocieerd met Club Brugge, maar in hoeverre zijn het Brugse hooligans? – hebben een paar dagen geleden in de marge van de bekerfinale, op hun weg te voet van het Centraal Station naar de Heizelvlakte, lelijk huisgehouden in Molenbeek. De feiten zijn bekend: totaal verwerpelijke, racistisch geïnspireerde geweldpleging en vandalisme, ten koste van gewone mensen die niets misdaan hebben en alleen maar omwille van hun huidskleur en uiterlijke culturele kenmerken werden aangevallen. De ‘wraak’ volgde de volgende dag, wanneer de Brugse hooligans alweer braaf aan het werk waren, en werd uitgevoerd door een groep via sociale media gemobiliseerde jonge Brusselaars die het nodig vonden om in het centrum van de hoofdstad, en passant een vreedzame pro-Palestina-betoging compromitterend, vernieling te zaaien.

De feiten zijn bekend. We kunnen alleen maar hopen dat de daders van beide acties niet ongestraft blijven en hopen dat de bestuurders in Brussel eindelijk werk maken van hun stad en van een eengemaakte politiezone, wat vermoedelijk al veel onheil zou kunnen voorkomen.

Nu heeft iedereen het, in verband met de tweede actie, de reactie dus, over jong en vaak nog minderjarig, Franstalig en – uiteraard vooral – allochtoon uitschot, terwijl ik over de sociale achtergrond van het Brugs crapuul tot op heden niets heb mogen vernemen. Nochtans lijkt mij ook hier een minstens even rudimentaire sociologische duiding zeker op haar plaats. Ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat dit uniform in het zwart gehuld tuig vooral volwassen is, uiteraard evenzeer van de mannelijke kunne, homogeen Nederlandstalig en raszuiver wit. En vooral, in sociaaleconomisch opzicht, niet, zoals die andere groep, behorend tot een kansarme onderklasse. Ik heb zo het vermoeden dat ze, wanneer ze zich in hun mooie bedrijfswagens en deftig gekleed naar hun werk begeven, niet zullen worden onderworpen aan etnisch profileren.

Met deze nuancering wil ik zeker niet de actie van de reagerende geweldplegers vergoelijken, maar ik vond toch wel dat ze mocht worden aangebracht want ik heb geen weet van een poging in die richting in de berichtgeving van de voorbije dagen – al zal ik ongetwijfeld iets over het hoofd hebben gezien.

Overigens ben ik van mening – nu de gewelddaden in Molenbeek door iedereen, hoewel ze in se niets met voetbal te maken hadden, al dan niet terecht met Club Brugge en dus ook met Brugge worden geassocieerd – dat een openlijke distantiëring door het bestuur van Club Brugge van dit hooliganisme meer dan op haar plaats zou zijn. Je kunt na dergelijke feiten niet zonder meer vrolijk doorgaan met de orde van de dag en het afwerken van de ‘play-offs’. Deze feiten stralen negatief af op de overgrote meerderheid van de Club Brugge-supporters maar ook op de hele stad. Ik kan mij voorstellen dat de allochtonen die tegenwoordig ook in Brugge een belangrijk deel van de bevolking uitmaken zich na het vorige weekend een stuk minder veilig voelen.


foto: Belga


7552

Ryckevelde - 250429


woensdag 7 mei 2025

7551

Ryckevelde - 250429


dinsdag 6 mei 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 532

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


30 november 2020

POUR S'EN SERVIR

Ze vond altijd wel een excuus. De kinderen waren natuurlijk de voornaamste leveranciers. Als de een eens niet de griep had, dan moest de andere naar de tandarts of aan de schoolreisbus worden afgezet. En neen, de papa kon dat niet doen omdat hij vandaag een belangrijke vergadering had. Papa had erg vaak een belangrijke vergadering. Vandaag had ze er zelf een, een excuus, en het was geen uitvlucht: ze had geen keus, ze moest thuisblijven voor de loodgieter. Ze had er eindelijk een weten te strikken om die lekkende badkraan te fiksen. Je weet hoelang je moet smeken om er een te pakken te krijgen en ja, als je er dan een hebt kun je niet afdwingen dat hij voor of na de kantooruren komt, dus mag je hem niet lossen. Van niet lossen gesproken, de hond lag ook wel eens aan de basis van een verontschuldiging. Nu eens had hij wormen, dan weer had hij zijn staart verstuikt. Ja, je hoort het goed – ik wist dat ook niet, dat honden hun staart kunnen verstuiken. Wij geloofden het natuurlijk niet maar ze hield voet bij stuk: verstuikt. Verzwikt dus, enfin, je weet wat ik bedoel. En dat was nog niets vergeleken bij die keer dat ze afkwam met het verhaal dat hij, de hond, haar geheugenstick had ingeslikt. Op zich geen majeur probleem, die stick kwam er wel weer uit – maar je moest erbij zijn wanneer dat gebeurde. En daarom moest ze thuis blijven. Het erge was dat al haar werk van de vorige dag erop stond. Want ja, thuiswerken deed ze ook… En dan waren er nog de paarden, en de auto die het om de haverklap liet afweten. Natuurlijk geloofden wij haar niet altijd – zeker dat met die geheugenstick was erover. Enfin, om maar te zeggen, ze bouwde een reputatie op, dat moest wel fout lopen. En ja, op een dag werd ze bij de directeur geroepen en we hebben nooit geweten welk verhaal ze daar toen heeft opgedist. Naar verluidt wierp dit keer ook haar decolleté geen gewicht in de schaal, ook al floepten ‘ze’ er volgens Véronique bijna uit. Ze werd geschorst en mocht drie maanden thuisblijven met een afgeslankt salaris – al bij al had ze nog chance. En dat salaris, dat lag nog altijd een stuk hoger dan dat van een arbeider die het zich niet kan permitteren om met een door doorwaakte nachten in ploegendienst verhakkeld bioritme in de lappenmand te gaan liggen.



7550

Ryckevelde - 250429


maandag 5 mei 2025

facebookbericht 1183

Die hele toestand in Gaza maakt mij vuil. Het zijn onuitwisbare vlekken. Maar die vervuiling komt tot mij via onze politici want zij zijn het die het meest rechtstreeks medeplichtig zijn. Volgens de fractieleider van Vooruit in de Kamer gaan ze 'hopelijk in de loop van deze maand' tot een resolutie komen. Dat zei hij vanmorgen op de radio. Ze gaan dus drie tot vier weken nodig hebben om misschien tot het allergeringste te komen van wat ze eigenlijk moeten doen. Geen stopzetting van wapenleveringen of leveringen van wapenonderdelen of een embargo op goederen of sancties of uitzetting van ambassadeurs of excuus voor de uitspraken van de premier of zo, neen, een resolutie.


afscheid van mijn digitaal bestaan 531

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


27 november 2020

BLADBLAZEN

Ik was zeker al tweehonderd meter verder en pas dan kwam hij opdagen. ‘Meneer!’ Hij was me dat hele eind achterna gelopen en blijkbaar vond hij dat de moeite waard. Ik wist meteen waarover de jongeman het met mij wou hebben.

Waarom maakt u foto’s van ons?’

Tja. Goede vraag. Soms weet ik dat zelf ook niet, waarom ik foto’s maak. Vaak omdat iets mij mooi lijkt, opmerkelijk, het tonen waard. Soms omdat ik er al een verhaaltje bij begin te verzinnen. Ik ga een luchtje scheppen en kom graag met iets thuis.

Maar met mensen op de foto wordt het steeds moeilijker. Ze worden steeds minder graag gefotografeerd. Zeker als je hen niet om hun toestemming vraagt. Ze doen daar moeilijk over. Vandaar dat er op mijn foto’s heel vaak geen mensen te zien zijn.

Op de foto die deze jongeman mij had zien maken stonden er mensen. Hij was er een van. Ik had niet meteen een antwoord klaar.

Daarom begonnen we meteen over bladblazen. Want dat was het waarmee de jongeman en zijn collega bezig waren. De dag tevoren had ik het al danig op mijn heupen gekregen omdat het een hele werkdag had geduurd om het park aan de overkant van de straat bladvrij te krijgen. Zo’n werkdag duurt van acht tot zestien uur. En dan komt er ook nog eens zo’n bladzuiger achteraan: een tractor met een kar waarop zo’n slurfding voortdurend heen en weer over de samengeblazen bladeren gaat ten einde deze zuigenderwijs in de kar over te brengen. Die bladzuigkar is vandaag ook nog bezig want de vorige dag waren om zestien uur nog niet alle samengeblazen bladeren opgezogen.

Het werd me meteen duidelijk dat de mij achterna geholde jongeman het daar niet voor de eerste keer over moest hebben. Hij kende de litanie van de verwende en lawaaigevoelige burgerman, die bovendien op een gewone werkdag blijkbaar de tijd heeft om wandelingetjes te maken: waar het in godsnaam goed voor was; waarom het zoveel lawaai moest maken; dat niet alleen de mensen maar ook de dieren er hinder van ondervonden; dat zo’n bladblazer heel wat CO2 uitstoot; dat je er als Groendienstarbeider toch ook horendul van moet worden als je er de hele dag, wat zeg ik, de hele week voortdurend mee in de weer moet zijn.

Naar dat laatste argument had de man wel oren. Enfin, hij ontkende het toch niet. Zijn voornaamste pro-bladblazer-argument luidde dan weer: dat het gras eronder kapot zou gaan indien de laag rottende herfstbladeren niet zou worden verwijderd. Voor het overige voerde hij gewoon uit wat hem van hogerhand werd opgedragen. Naar dat argument had ik dan weer oren: mocht de jongeman worden opgedragen om de blaren gewoon te laten liggen, of om die lastige bomen om te zagen, of, ja, om gelijk wat te doen wat hij binnen de Groendienst geredelijk kon verwachten dat hem zou worden opgedragen, bijvoorbeeld de bladeren bijeenharken, hij zou het ook doen, grondig en degelijk. Tussen acht en zestien.

De jongeman had een nieuwsje voor me, heet van de naald. De stad heeft honderd elektrische en dus stillere en minder vervuilende bladblazers besteld. Daarmee gaat de Groendienst volgend jaar aan de slag. Wanneer die dekselse bladeren opnieuw van de bomen zullen zijn gevallen, daar valt nu eenmaal niets aan te doen.

Ik heb erover nagedacht of ik nu mijn foto al dan niet moet tonen. De arbeiders die erop te zien zijn spoken niets illegaals uit. Integendeel, zij voeren in overheidsdienst een hun toevertrouwde opdracht uit, en zij doen dat voortreffelijk: geen blad blijft ongeblazen. En wat hun privacy betreft, of wat het ook moge zijn wat die jongeman in gedachten had toen hij mij aansprak op het feit dat ik zonder zijn toestemming een foto met hem erop had gemaakt: die komt niet in het gedrang want beide mannen staan met hun rug naar de fotograaf gekeerd en zijn dus onherkenbaar.




7549

Ryckevelde - 250429


zondag 4 mei 2025

boekverhaal 42

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


januari 1987

ESCAPISME

Ik denk niet dat ik ooit meer troost heb gevonden in een boek dan in de week van 5 tot 13 januari 1987, toen ik in het militair hospitaal van Antwerpen Liefde in tijden van cholera van Gabriel García Márquez las. Hoe ik in dat onzalige oord was verzeild geraakt, zal ik te gelegener tijd wel eens uit de doeken doen, maar feit is dat ik daar niet voor mijn plezier twee weken doorbracht. Men – ik gebruik hier nadrukkelijk het onpersoonlijke, naar een hogere en geen tegenspraak duldende instantie verwijzende onpersoonlijke voornaamwoord ‘men’ – had mij naar die militaire kliniek gestuurd om te verifiëren of de medische getuigschriften die mij waren verstrekt in de ‘burgerlijke’ geneeskundige voorzieningen, op basis waarvan ik meende te zullen worden vrijgesteld van mijn dienstplicht, overeenstemden met de fysieke realiteit zoals die door de instanties van de krijgsmacht dienden te worden vastgesteld.

Ik dacht dat het niet veel meer dan een formaliteit zou worden. Papiertje lezen, stempeltje zetten en terug naar huis. Quod non. Ze hielden mij daar twee volle weken aan de praat. Eerste dag inchecken. Tweede dag pols meten. Derde dag een bloedafname. Vierde dag eens naar het hart en de longen luisteren. Enzovoort. Ook in Antwerpen tellen de dagen vierentwintig uren.

Na twee weken mocht, of moest, ik alsnog aan mijn legerdienst beginnen. Waar ik had gedacht het volle jaar 1987 voor mezelf te hebben, voor het zoeken van werk en het bouwen aan een toekomst, daar bevond ik mij opeens in de onverwachte situatie dat ik pas in november opnieuw mijn leven in handen zou kunnen nemen. En de eerste twee weken van die onafzienbare periode zat ik dus, toen en daar, wel degelijk gevangen in een somber en labyrintisch kazernegebouw.

Het militair hospitaal van Berchem-Antwerpen was toen nog niet omgebouwd tot het complex met chique appartementen, een trendy horecazaak en een parking vol SUV's, zoals we het nu kennen. Neen, de gebouwen stonden er nog volop te verkommeren in hun vroeg-twintigste-eeuwse terneerdrukkendheid: lange gangen, rammelende ruiten, in vuilgeel en beige gesauste muren, wegroestende verwarmingsbuizen – helemaal niet de plek waar je onder dwang wil vertoeven als je een etmaal eerder nog dacht helemaal niet van je vrijheid te zullen worden beroofd. Bovendien was het die eerste weken van 1987 bitter koud. Het vroor tot min twintig graden – ik denk niet dat het sindsdien nog ooit zo koud is geweest in ons land. Binnen werd er uiteraard tegen klippen en bergen op gestookt. Ik herinner me goed dat ik, toen ik me in een van de aan weerszijden enkel beglaasde gangen van mijn kamer naar de eetzaal begaf, me realiseerde dat het temperatuurverschil tussen binnen en buiten opliep tot bijna vijftig graden Celsius. Die gang liep langs de kapel waarin ik in mijn wanhoop ooit eens een kwartiertje een poging heb ondernomen om bij een hogere instantie mijn nood te klagen.

De hogere instantie gaf niet thuis.

Wie wel thuis gaf, was mijn Colombiaanse vriend Gabriel. Het toeval had het zo geregeld dat ik zijn Liefde in tijden van cholera bij me had. Dat godzijdank meer dan vijfhonderd bladzijden tellende boek blijft voor mij onlosmakelijk met die onzalige veertiendaagse verbonden. Ik kan het niet ter hand nemen, of ik lig weer op dat gore bed waarop ik ettelijke uren de werkelijkheid vergat. Puur escapisme was het. Effectieve troost ook. En ja, het boek gaat over geduld. Hoe je soms een leven lang moet wachten op het geluk. Dan had ik nog niet te klagen met mijn veertien dagen of, bij uitbreiding, tien maanden vrijheidsberoving.



In 2017 herlas ik Liefde in tijden van cholera. Ik stelde toen een lijst op met namen van alle – 227! – personages die mij dertig jaar eerder gezelschap hadden gehouden op mijn Berchemse brits:
https://pascaldigital.blogspot.com/2017/09/de-zomer-van-2017-37-lijstje-17.html .

Gabriel García Márquez, Liefde in tijden van cholera (1985)