maandag 7 april 2014

los ingeslagen 183



18 februari 2014

Supportersprotesten als de ploeg niet naar behoren presteert: dat hoor je steeds vaker. Afgelopen weekend ook nog. In Genk gooit iemand die zich, aldus een bestuurslid, geen supporter mag noemen, een kassei door het raam van de woning van de voorzitter. ‘Dat is er vér over,’ vindt het alerte bestuurslid. Op Anderlecht wordt de thuisploeg, ondanks de zege, door de eigen aanhang uitgejouwd. 2-0 tegen Bergen, de laatste in de stand: een overwinning zonder glans. En zo zijn er nog wel meer voorbeelden. Het volk mort. Desnoods zet het zijn mening met fysieke geweldpleging of vandalisme kracht bij. Spelers, bestuursleden en soms ook scheidsrechters moeten tussen kleedkamer en autobus beschermd worden door een cordon van stewards, soms zelfs van politieagenten – een politionele macht die uiteraard door de gemeenschap wordt bekostigd.

Is dit een recent verschijnsel? Het komt al een paar jaar voor. Het lijkt in de plaats te zijn gekomen van het hooliganisme, dan nu wel degelijk uitgestorven lijkt. Het is een nieuwe vorm van hooliganisme.

Hoe is het te verklaren? Wat aan het voetbal, en aan de maatschappij, is er veranderd waardoor dit soort fenomenen mogelijk is geworden?

Ik denk dat ik een deel van het antwoord ken.

In de tweede helft van de jaren zeventig ben ik, ik was toen vijftien, zestien jaar, vaak naar ‘de Club’ geweest. Club Brugge. Het waren de gloriejaren onder Ernst Happel, blauwzwart behaalde Europese successen die nu, door de macht van het geld, totaal buiten bereik liggen. Halve en hele finales in de Europabeker. AC Milaan, Juventus, Real Madrid: allemaal moesten ze over de kling in het – zo heette het toen nog – Olympiastadion . Twee verloren finales, telkens tegen Liverpool. Eén ervan op Wembley, met bijna een reserveploeg, zoveel geblesseerden waren er. Maar goed, daar gaat het niet over. Het gaat erover dat voetbal toen nog een volkse, zelfs familiale aangelegenheid was. Staanplaatsen, gezangen, frieten en pinten tijdens de rust, kinderen met vlaggen, goedkope tickets. Geen exuberant hoge toegangsprijzen, geen loges of businessseats, tijdens de rust en onmiddellijk na het laatste fluitsignaal geen loeiharde muziek die elke conversatie onmogelijk maakt en iedereen zo snel mogelijk uit het stadion jaagt.

De sfeer heet nu professioneel, zakelijk, commercieel. De mensen blijven gaan, maar het is niet meer op dezelfde manier. En het zijn ook niet meer dezelfde mensen, heb ik de indruk. Arbeiders, kansarmen, de al wat oudere mannen met petten (klakken): je ziet ze niet meer op de tribunes staan. Als de massa nog van zich laat horen, dan door middel van Engelstalige kreten. Of een zeer rudimentair ‘FCB olé olé!’. De humoristische, dialectische liedjes zijn verdwenen – je vindt ze enkel nog op de lp’s of singletjes die je af en toe op rommelmarkten aantreft. Tegen de Club goâ je nie wi-innen, hallie, hallo, nie wi-innen, omda da kei-arte zien, blauw en zwart, omda da kei-arte zien. Het is geworden: verleden tijd. Het is: nostalgie.

De vriendelijkheid is weg. De vriendelijkheid waarmee ook het verlies gedragen werd. Men keerde zich niet tegen de clubleiding, die zich trouwens ook nog niet zo nadrukkelijk profileerde. (En die zelf ook volks was: Antoine Vanhove was een duivenmelker-met-hoedje.) Men bleef trouw aan de spelers. Men wist dat ze hun best deden. Verliezen hoorde er nu eenmaal ook bij.

Die trouw is natuurlijk het belangrijkste wat is veranderd. Hoe zou je nu nog trouw kunnen zijn aan de spelers? Die spelers zijn zelf niet meer trouw. Er zijn er nauwelijks nog van eigen kweek, ze blijven nooit lang genoeg om een band te creëren met de achterban. Ze volgen de flappen, eurotekens in hun ogen. Desnoods laten ze zich midden in het seizoen verkassen en spelen ze net voor de winterstop nog tegen de ploeg waarin ze erna zullen meespelen. De loyaliteit is weg. De beroepseer ook. Hoe kun je dan verbaasd zijn dat supporters, als ze misnoegd zijn over de wanprestaties van deze vetbetaalde vedetten, zich niet aan de ongeschreven wetten van het sportieve supporterdom houden? Kun je het hun kwalijk nemen dat ze hun ongenoegen laten blijken? Ja, als dat met geweld gepaard gaat. Uiteraard wel. Maar dat er door toedoen van de cynische mercantilisering van deze sport en het verdwijnen van de primitieve, tribale aanhorigheid, ten voordele van een puur pragmatisch en niet-geëngageerd contract, iets fundamenteels verstoord is in de relatie tussen supporters en clubs, dat is wel duidelijk.