dinsdag 26 augustus 2008

Dag 351 vVH&C

080825 en 080826 – Ik las zelden, om niet te zeggen nooit eerder, een zo pregnant, helder, trefzeker en doeltreffend exposé als het eerste deel van W.G. Sebald, De natuurlijke historie van de verwoesting. Dit deel, getiteld ‘Luchtoorlog en literatuur’, is gebaseerd op de colleges die Sebald in 1997 in Zürich gaf en waarop hij heel wat respons kreeg omdat hij blijkbaar ‘een gevoelige plek in de psychische huishouding van de Duitse natie [had] geraakt’.

De natuurlijke historie van de verwoesting gaat over de manier waarop de Duitse naoorlogse literatuur is omgesprongen met de geallieerde vergelding, in de vorm van massale bombardementen op vrijwel alle Duitse steden – of beter gezegd: de manier waarop de Duitse literatuur, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, daar niet is mee omgesprongen. (Een van die uitzonderingen, door Sebald genoemd, is Der Engel schwieg van Heinrich Böll, een bescheiden roman die meer dan veertig jaar op publicatie moest wachten omdat het naoorlogse Duitsland daar hoegenaamd niet klaar voor was blijkbaar, en die uiteindelijk pas postuum werd uitgegeven.) Sebald geeft om zijn stelling te staven vele voorbeelden, onder meer dat van Victor Klemperer, een rechtgeaarde schrijver die niet, zoals vele anderen, voor ballingschap ‘koos’ maar thuis bleef, in Dresden, en die in februari 1945, enkele dagen na de verschrikkelijke bombardementen die zijn stad wegvaagden, in zijn nochtans nauwgezet en uitvoerig bijgehouden dagboeken alles bij elkaar vrij nuchter over het onvoorstelbare bericht: ‘Zelfs de dagboekaantekening van Victor Klemperer over de ondergang van Dresden blijft binnen de grenzen van de taalconventie.’

Sebald probeert dit fenomeen, dat de allure heeft van een collectieve verdringing, te verklaren. Niet alleen inhoudelijk is dat een zeer zeker interessant gegeven, bovendien getuigt de manier waarop van een superieur stilistisch meesterschap.

W.G. Sebald, De natuurlijke historie van de verwoesting (vert. Ria van Hengel), Amsterdam 2008²