dinsdag 9 november 2004

Mijn eigen namen (8)

ABÉLARD
Ach, was het maar zo gemakkelijk: even die lul eraf en daardoor verlost te zijn van alle misère die door dat opstandig aanhangsel wordt veroorzaakt! Bijvoorbeeld de misère die gepaard gaat met het verliefd worden op een twintig jaar jongere studente. Probleem is dat je moet rekenen op de genade van de sublimatie die je nodig hebt om lulloos en toch met volle goesting door het leven te gaan. Bijvoorbeeld zoals Abélard, die in ontmande staat een ethisch traktaat wist te produceren… Voor een halve heilige als hij was is dat uiteraard geen probleem, hij zag in de demarche van zijn religieuze tegenstanders wellicht niets minder dan de hand van God en genoot al op voorhand, terwijl het glanzend-scherpe mes zijn ballen naderde, van de weidse perspectieven die zich zouden openen bij het onlichamelijke aanschouwen van Diens, Gods dus, oneindige goedheid - maar zou een gewone mens, een gewone man, vrede kunnen nemen met een dergelijke sanctionaire castratie-met-psychologisch/religieuze-doeleinden? Nooit meer bander, zoals Brassens doet telkens hij aan Fernande denkt? Héloïse van haar kant, de twintig jaar jongere studente waarvan sprake, was, blijkbaar, zo bigot dat ze het allemaal voor lief nam en zich in het klooster te buiten ging aan de hysterische kwezelarij waarzonder ze zich ongetwijfeld behoorlijk voor het blok gezet zou hebben gevoeld door Abélards fysiologische ommekeer.