Michel Houellebecq, De kaart en het gebied
125
De schoonheid van bloemen is droevig omdat bloemen kwetsbaar zijn, en voorbestemd tot de dood, net als elk ding op Aarde natuurlijk maar zij meer dan andere dingen, en net als bij dieren is hun kadaver een groteske parodie op hun levende essentie, en net als dieren stinkt hun kadaver – dat alles begrijp je zodra je één keer de cyclus van de seizoenen en het verrotten van de bloemen hebt meegemaakt, Jed had het begrepen op zijn vijfde en misschien wel eerder, want er waren veel bloemen in het park rond het huis in Le Raincy, veel bomen ook, en de wuivende takken van de bomen waren misschien wel een van de eerste dingen die hij had waargenomen toen een volwassen vrouw (zijn moeder?) hem voortduwde in zijn kinderwagen, afgezien van de wolken en de lucht. (27-28)
126
Het wolkendek verscheen heel snel, en daarmee ook het niets waardoor een luchtreis boven het wolkendek wordt gekenmerkt. (106)
127
Toen hij het tehuis om vijf uur verliet, stond de zon al laag, het strijklicht was getint met een prachtige gouden gloed. Mussen hupten in het gras, dat schitterde van de rijp. Wolken die heen en weer schommelden tussen purper en scharlakenrood namen rafelige, vreemde vormen aan in de richting van de ondergaande zon. De wereld kon die avond onmogelijk een zekere schoonheid worden ontzegd. (274)
128
Nog aarzelend brak de dag aan boven de Place des Alpes; het weer beloofde grijs en bewolkt te worden, waarschijnlijk tot de avond. De laatste tekeningen die zijn vader had gemaakt, deden in geen enkel opzicht meer denken aan een bewoonbaar gebouw, in elk geval niet bewoonbaar voor mensen. Spiraalvormige trappen klommen duizelingwekkend hoog de lucht in, waar ze dunne, doorschijnende bruggetjes bereikten die onregelmatige, spits toelopende, verblindend witte gebouwen met elkaar verbonden, waarvan de vormen die van bepaalde cirruswolken voor de geest riepen. (320-321)