donderdag 14 juli 2011

mijn woordenboek 331

ANTIROOKACTIE

In het vierde of vijfde jaar van de humaniora was de zeer akelige medeleerling E.C. de aanstichter van de antirookactie van onze school, afgekort ‘ARA’, wat dan weer aanleiding gaf tot een door diezelfde E.C., die behalve veel praatjes ook nog tekentalent had, ontworpen sticker, voorstellende een grafisch kundig neergezette combinatie van een papegaai en een sigaret, wellicht een sigaret met een dikke rode streep door, dat herinner ik mij niet meer precies, maar in elk geval een combinatie van een papegaai en een sigaret die duidelijk moest maken dat wie deze sticker op zijn boekentas of fiets kleefde zich akkoord verklaarde met het voorwerp van de actie: het bannen van het roken uit de school en – bij uitbreiding want we waren ambitieus – uit de wereld. Toen al, we zeggen en schrijven de tweede helft van de jaren zeventig. Laat er geen twijfel over bestaan, E.C. was zijn tijd vooruit en het zou mij niet verbazen indien hij eerstdaags heilig zou worden verklaard.

Aanvankelijk sympathiseerde ik wel met de antirookcampagne. Ik was nog niet verslaafd, ik denk zelfs dat ik toen de indruk had dat er nog een weg terug was. En als ik, door te ‘stoppen’ en mij tegelijk voor het goede doel in te zetten, en passant mijzelf ook nog een soort van heiligheid zou kunnen aanmeten: dat ware mooi meegenomen. Overigens was niet roken toch gezonder, minder luchtvervuilend (dat begrip deed in die tijd zijn intrede) en goedkoper? (Dat laatste was, gezien de aanhoudende krapte in onze scholierenportemonnee, geen onbelangrijk argument.)

E.C. had één belangrijk nadeel: dat hij E.C. was, een grijze en weinig inspirerende figuur, niet iemand die, hoe goed hij ook kon tekenen, geneigd was om buiten de lijntjes te kleuren. Voor B.C. had ik meer belangstelling. Als roller van zijn eigen sigaretten (ik meen mij te herinneren dat hij Belgam-shag verkoos) was hij niet van plan zich door E.C. te laten kisten. Dingend naar de vriendschap van B.C. onderwierp ik mij aan de dictaten van diens dampende entourage. Dat is, zoals algemeen geweten is, de belangrijkste oorzaak van tabaksverslaving: behoefte aan vriendschap. Een Belga rook je nooit alleen.

De balans sloeg na het hierna geschetste incident definitief door in de richting van de sigaret, die mij dertig jaar lang in haar ban zou houden.

B.C. jende ARA-man E.C. graag. Naast de schoolpoort, waar voor en na de school duchtig gepaft werd, bood B.C. E.C. eens, uiteraard voor de lol, een sigaret aan. ‘Ook eentje opsteken, E.?’ Niemand verwachtte dat onze antitabakridder dit aanbod zou aanvaarden – en groot was dan ook eenieders verbazing toen hij de aangereikte sigaret aannam en om een vuurtje vroeg. Ja, dat hij dat niet bij zich had, leek logisch. B.C. zocht in zijn broekzak – altijd lastig met die superknellende broeken die toen in de mode waren en bijzonder ongezond voor de balzak – naar zijn bic-aansteker, maar terwijl hij dat aan het doen was hield E.C. de sigaret uitdagend voor B.C.’s neus, hij knelde of haakte hem met zijn wijs- en ringvinger vast bovenop zijn middenvinger en …knakte het kankerstokje, zoals het toen enigszins ludiek werd genoemd, door wijs- en ringvinger plots neerwaarts te bewegen. ‘Gezondheid!’ wenste hij B.C. nog, die daar met zijn aansteker (briquet) in de aanslag stond. Het was een rode. Exit E.C.

Ik zie nóg hoe hij op zijn fiets verdween, met op zijn hoofd een blauwe muts met oranje bol.

Sindsdien is het nooit meer goed gekomen tussen mij en de antitabakslobby. E.C. had zijn ware, geniepige, gelijkhebberige aard van moraalridder getoond, en hij had daarbij de code van rookwaar aanbieden en delen geschonden – waardoor de jovialiteit, generositeit en gezelligheid van de rokersbende mij voorgoed aantrekkelijker leek dan een deelname aan de kruistocht tegen, ja, wáártegen eigenlijk?

Jaren later, de middelbare school lag al geruime tijd achter de rug, zag ik E.C. eens in de verte op een perron, ik denk in Leuven, en ik was wel blij dat hij nog altijd die muts met die oranje bol droeg want op die manier zag ik hem vroeg genoeg om hem te kunnen ontwijken. Hij is dan later, ondergaand in verbitterde en verbeten grijsheid, leraar geworden op diezelfde school waar inmiddels ongetwijfeld het roken als een halsmisdrijf wordt verketterd. Godsdienst is zijn vak, geloof ik, of maatschappijleer. E.C. heeft, denk ik, nooit een sigaret opgestoken. Ik hoop voor hem dat hij lang leeft.