Verhuizing
Verhuizen is een ingrijpende gebeurtenis. Men pint zich voor vele jaren vast op een bepaalde plek, men kan dus maar beter een goede keuze maken. Hoewel, zou men kunnen zeggen: kiest die plek niet voor ons? De verantwoordelijkheid is zo groot dat men inderdaad de neiging heeft om de rollen om te keren: we konden niet anders dan voor dit huis kiezen, het was liefde op het eerste gezicht, we werden onweerstaanbaar aangetrokken… Dat soort redenaties vind ik altijd een beetje nuffig. Je hebt een nieuw huis nodig, je gaat op zoek in een bepaalde omgeving die min of meer overeenstemt met waar je moet zijn, je vindt iets wat min of meer (nooit helemaal) overeenstemt met wat je wenste en je beslist. De rest is toeval, je moet daar niet al te veel mystificaties rond opzetten.
Dat is natuurlijk te nuchter. Laat ons het ‘poëtischer’ aanpakken. Zoals Hans Dingemanse en Adri Geelhoed hebben gedaan in de bundel We vonden het huis. De echtparen Dingemanse en Geelhoed gingen, onafhankelijk van elkaar, op zoek naar een woning. De Dingemansen deden er een jaar over, de Geelhoeds zeven. Uiteindelijk vonden ze iets. De Dingemansen in het dorp ’s-Heer Hendrikskinderen, de Geelhoeds in Goes. Van beide zoektochten is een neerslag bewaard gebleven en beide neerslagen werden hier verenigd.
Bij het zoeken naar een nieuwe woonst spelen onder andere deze twee begrippenparen: binnen en buiten; zoeken en vinden. Het eerste begrippenpaar staat centraal in de collages van Adri Geelhoed. Ze tonen ramen en in die ramen zien we – geabstraheerd – elementen van de interieurs maar ook stukken van de weerspiegelde werkelijkheid. Waarmee mooi het gevoel wordt geïllustreerd dat een mens die een huis zoekt kan bekruipen: het huis kan, als het niet goed valt, een donkere gevangenis worden terwijl het een heldere cocon had moeten zijn. De aanschaf van een huis is een beslissing waarvan het definitieve karakter altijd de vrees opwekt dat zal blijken dat men zich vergist heeft. Het raam, niet alleen als grenszone tussen het binnen en het buiten, tussen warm en koud (in de winter) of fris en heet (in de zomer), tussen geborgen en onzeker, tussen droog en vochtig, tussen intiem en publiek, tussen besloten en open, enzovoort – maar ook als spiegel van de voors en tegens, het raam als afweging.
De – slechts veertien – gedichten van Hans Dingemanse exploreren het begrippenpaar zoeken-vinden. Allemaal – op drie na – beginnen ze met de door een witregel van het vervolg afgescheiden opening: ‘We vonden het huis’. We zien hoe een verschuiving optreedt. In het eerste gedicht wordt een huis gevonden dat ‘zich zwijgend / al jaren afzijdig’ hield. Alsof het niet gevonden wilde worden. In het tweede gedichten ‘riep het’ huis ‘ons’ al. In gedicht ‘IV’ heet het: ‘We vonden het huis // het had zich laten vinden’. In gedicht ‘X’ ‘vonden [we] / onszelf’. In XIII blijkt: ‘al die tijd [van het zoeken] woonde / in ons het huis’ – waarna, ten slotte, in XIV blijkt:
Het huis vond ons
onder het stof, dof
van het slepende leven
het klopte ons af, het gaf
wat ons geen huis
had gegeven.
Het vinden (door de zoekers), of gevonden worden (van het gezochte huis en uiteindelijk ook van de zoekers zelfs), speelt zich af op het deuntje van de Koplandiaanse paradox van het ‘vinden wat niet werd gezocht’. Serendipiteit dus – maar in de afwikkeling van een zo ingrijpende beslissing als het kiezen van een woning voor toch zovele jaren lijkt dat niet te verzoenen met het verlangen en zelfs de vereiste dat je volledig achter je keuze staat. Vandaar wellicht de aanlokking om het huis te laten kiezen. Maak er een soort van lotsbestemming van, sta toch minstens een deel van de verantwoordelijkheid af. Het huis hoort evenzeer bij ons als wij bij het huis. Zoiets.
Hans Dingemanse toont zich een verdienstelijk dichter. Natuurlijk zijn veertien – korte – gedichten niet genoeg om iets zinnigs te zeggen over zijn vermogen en actieradius, maar er valt in elk geval uit op te maken dat elk woord dat erin opgenomen is weloverwogen lijkt en schijnt te zijn afgetoetst op klank, op ritme, op betekenis. Dat blijkt het duidelijkst uit het allerkortste gedicht in deze verzorgd uitgegeven bundel, het gedicht ‘III’, dat ook op het achterplat staat afgedrukt en waarin mooi met meerzinnigheid – in dat ‘steevast’ klinken zowel de bedstee mee als de stevigheid van de woning –, enjambement en rijm wordt gewerkt:
We vonden het huis
wat we al wisten bleek waar
het was er altijd geweest
maar steevast niet daar
Hans Dingemanse (gedichten) en Adri Geelhoed (collages)
We vonden het huis
Impersant
39 p.
Deze recensie verscheen eerder dit jaar in Poëziekrant