ASCETISME
Ik denk na over het leven en over hoe te leven, en dus denk ik ook over de dood, en ik zie niet in waarom ik ascetisch zou zijn, en zelfs gematigd, want waarom zou ik de genietingen waaraan ik mij kan overgeven terzijde laten? De asceet beoogt een langer leven en afgezien daarvan bereidt hij zich, door ascetisch te zijn, voor op het niets dat volgt na het verscheiden. Hij streeft al in dit leven de leegte na die hem na zijn dood in zich zal opnemen. Maar hoe zou hij dan kunnen ervaren dat hij zich goed heeft voorbereid want dan is hij er, immers, niet meer. Ondertussen laat hij alles wat hij krijgen kan onaangeraakt staan. De genieter daarentegen neemt, of aanvaardt dankbaar, wat hij krijgen kan. Hij weet dat vergelijken niet eens aan de orde is, dat enkel het nu telt. Iets gaat voor hem boven niets, of veel boven weinig, en hij schrijft het minder lang genieten van dat iets – genot is jammer genoeg meestal levensverkortend – hoger aan dan het langer ondergaan van het niets.