maandag 23 augustus 2010

mijn woordenboek 276

ALLERLAATSTE

Het is een van de moeilijkst te vatten begrippen. Eigenlijk is het niet te vatten.

Ja, toen mijn stad nog heel wat leuke cafeetjes in de aanbieding had en het nog niet de gewoonte was om zich in een park met een paar flessen wodka uit de nachtwinkel lazarus te zuipen, plachten wij lachend te zeggen dat we onszelf nog een ‘allerlaatste voorlaatste’ gunden alvorens in vriendschap uit elkaar te gaan en ons naar de eigen sponde te togen – maar dat is alweer heel lang geleden. In onze uitdrukking lag ironie vervat, en de onwil om zich aan het al te definitieve karakter van de ultieme dingen te onderwerpen. We zeggen toch ook niet: ‘het Allerlaatste Oordeel’?

Nu zijn we dertig jaar verder en het woord krijgt stilaan, heel stilaan, een andere invulling. Bitterder, wijzer, gelatener. We weten dat, inderdaad, sommige dingen zich een allerlaatste keer aan ons voltrekken. We komen in de menopauze van het bestaan. De allerlaatste keer kijkt een bouwvakker zonder meewarigheid naar ons om als wij met een zweem van heupwiegen aan zijn stelling voorbijgaan. Gelukkig dat wij dat op dat moment niet beseffen. De allerlaatste keer zien wij Napels zonder meteen te sterven. De allerlaatste keer trekken wij een deur achter ons dicht. Maar we weten het nooit helemaal zeker. We zeggen, bijvoorbeeld na een verhuizing: kijk, dit is de laatste keer dat we deze deur, die we zovele malen hebben geopend en weer hebben dichtgedaan, achter ons hebben dichtgetrokken en we zijn ons met enig aplomb en eindigheidsbesef bewust van dat gegeven – maar vijf minuten later vinden wij aan onze bos nog een sleutel waarvan we denken dat hij op die deur past maar we zijn het niet zeker waardoor wij hem toch nog eens, de proef op de som makend, moeten openmaken, waarna wij hem nóg eens een allerlaatste keer achter ons moeten dichttrekken.

Gisteren vertelde iemand me dat hij op reis een man had ontmoet en die had gezegd: ‘Wat doet het er toe? Het is de laatste keer dat wij elkaar zien. Wij zullen elkaar nooit meer terugzien.’ Hij was nog jong, die man, en daardoor klonk zijn uitspraak al te berustend. Maar het is waar natuurlijk: we lopen hier met veel te veel mensen rond, hetgeen de probabiliteit van een weerzien erg gering maakt. En toch lijkt het me beter om bij elk afscheid wél een weerzien in te calculeren. Je weet maar nooit dat we iets vergeten zijn, dat we vergeten zijn hoe definitief het had moeten zijn. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk – misschien herziet Hij alsnog Zijn Laatste Oordeel en is Hij ons genadig.