Vier zaken vielen mij op tijdens het verkiezingsdebat, gisterenavond op één.
1. De journalisten hebben duidelijk instructies gekregen. Ik laat in het midden of dat te maken heeft met het vertrek van Siegfried Bracke, toch de grote bepleiter van de banalisering van de politieke berichtgeving, maar het valt op dat ze de sprekers minder onbeschoft dan vroeger onderbreken, ja dat ze hen zelfs al eens laten uitspreken. De mate waarin deze wellevendheid opvalt, weerspiegelt de omvang die het probleem tot voor zeer kort had aangenomen.
2. Het format. Ik begrijp dat er in anderhalf uur heel veel onderwerpen aan bod moeten komen en dat daarenboven de zeven sprekers ook nog eens een voldoende groot en rechtvaardig verdeeld platform moeten krijgen. Maar of dit een voldoende reden is om het programma op te hangen aan duelletjes en af te sluiten met infantiele dilemmavragen (‘Mijnheer Dedecker, campagne of vakantie?’; ‘Mijnheer Dewinter, Vanhecke of Morel?’), is nog maar de vraag. Het blijft wachten op de eerste politicus die de moed opbrengt om uit dit keurslijf te stappen. Wie durft te zeggen: ‘Mevrouw De Win, ik antwoord niet op deze idiote vraag en ik vind het bovendien schandalig dat u mij zo denigrerend durft te behandelen. Ik ben geen marionet in uw poppenkast.’ De aanwezigheid van een levend publiek in de zaal mag voor mij gerust, maar dan op voorwaarde dat het niet deelneemt aan het debat. De manier waarop er gisterenavond werd uitgelachen en geapplaudisseerd kan beslist ondemocratisch worden genoemd want deze reacties hadden een ontoelaatbaar grote impact op het verloop van het debat en op de perceptievorming bij de kijker.
3. Hoe positief punt 1 ook moge zijn, mijn derde vaststelling doet dit teniet. Na het beschaafd verlopen debat volgde een ‘afterdebat’: journalisten van de schrijvende pers bespraken een aantal thema’s die aan bod waren gekomen en vaststellingen die konden worden gemaakt. Maar eerst kregen zij de vraag voorgeschoteld wie het er goed vanaf had gebracht en wie niet. Een volstrekt ontoelaatbare vraag: politici die de beste jaren van hun leven geven om – laat ons daar toch nog maar altijd van uit gaan – de idealen te verwezenlijken waarin zij geloven, worden op basis van een paar minuten tv-performance gemaakt of gekraakt. Natuurlijk heeft de een het er beter vanaf gebracht dan de ander, maar is het nu echt nodig om daar een competitie van te maken? Is het echt nodig om te zeggen dat Marianne Thyssen en Wouter Van Besien zwak waren? Is het echt nodig om de goede ‘prestatie’ van Caroline Gennez dood te zwijgen? De oordelen die werden uitgesproken zijn hoe dan ook zeer fragmentarisch, onvolledig, intuïtief. Erg is dat want de impact van deze oordelen is disproportioneel groot in vergelijking met het vaak onzichtbare harde werk dat door de beoordeelden wordt verzet. Men vergeet veel te gemakkelijk dat een goede politicus niet noodzakelijk een goede tv-performer is. Laat de kijker toch zelf oordelen – het is echt niet nodig om deze oordelen te expliciteren. Sommige oordelen komen opvallend dicht bij partijdigheid en zelfs laster te staan – ze hebben in elk geval niets meer met objectieve journalistiek te maken.
4. Heel vreemd in de beoordeling achteraf was dat nauwelijks werd ingegaan op wat nochtans een van de weinige gewichtige momenten van het hele debat was: de vraag die Marianne Thyssen aan Bart De Wever stelde en waarop zij heel ostentatief géén antwoord kreeg, namelijk wat nu eigenlijk zijn verborgen agenda is, zijn ultieme doel: al dan niet het land splitsen? De Wever fietste er omheen en mag van geluk spreken dat voor Thyssen de spreekseconden alweer opgesoupeerd waren nog voor zij hem op het ontwijkend karakter van zijn antwoord kon wijzen. Ook de journalisten verzuimden er verder op in te gaan, net als de journalisten die het ‘afterdebat’ animeerden.