donderdag 17 juni 2010

mijn woordenboek 273

ALLEMAAL

Het heeft allemaal geen zin. Jullie kunnen allemaal de boom in. Dat brengt allemaal geen zoden aan de dijk. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Dat zijn allemaal truken van de foor. Het zijn allemaal zakkenvullers. Ze gebruiken allemaal doping.

Vreemd hoe aan dat woord iets klams kleeft. Iets klefs. Iets negatiefs in elk geval. Alles wordt over dezelfde kam geschoren. Het kind wordt met het badwater weggespoeld, met één armbeweging van tafel geveegd.

Zou die indruk, die ik zeer nadrukkelijk heb, een overblijfsel zijn van het gebod dat in mijn hoofd nog nazindert van in mijn lagereschooltijd en zelfs fröbelschooltijd: ‘En nu allemaal samen!’? Waarop we iets moesten doen dat op de een of andere, nog niet nader te benoemen manier onbehaaglijk stemde: een tafel van vermenigvuldiging afdreunen, een lied in samenzang te berde brengen, onelegante gymnastiekoefeningen uitvoeren, papiertjes oprapen van de speelplaats. Mijn weerzin voor het collectieve moet toch ergens in geworteld zijn? Ik vraag mij soms af waar want ik weet wel zeker dat hij niet gelijkstaat met een hang naar originaliteit.