zondag 31 januari 2010
mijn woordenboek 244
Mon village en France van Henri Baudet, oorspronkelijk, in 1955, in het Nederlands geschreven en pas veertig jaar later in het Frans vertaald, gaat, zo blijkt nu ik het nog eens ter hand neem, over de Brie, een streek ten noordoosten van Parijs in de omgeving van Meaux. In mijn herinnering ging het over de nog wat meer naar het noordoosten gelegen Champagne, de streek waar je door rijdt op weg naar Bourgondië of het zuiden, op die eindeloze snelweg tussen Reims en Troyes, waar de op de paaltjes van het afsluitingshek naast de weg geposteerde buizerds en kraaien de enige afleiding vormen in het monotone landschap. Baudet heeft het over hoe de wereld in dit deel van Frankrijk de voorbije eeuw totaal is veranderd. Hij doet ons inzien dat dit landschap er niet altijd zo heeft uitgezien. Dat die eindeloze, licht golvende akkers met goudwuivend graan – die wij, gedachteloos als we zijn, geneigd zijn mooi te vinden – er niet altijd zijn geweest, evenmin als de reusachtige silo’s, de kathedralen van dit zielenloze land. Hun silhouet steekt af tegen gindse horizon waarboven de zon, die de hele dag genadeloos heeft gebrand, al rood wordt en ter kimme neigt.
Het gemengde landschap van hagen en struweel, vochtig weiland en bos, ingeslapen dorpjes waar het idyllische geklep van de klokken en de ooievaars zich vermengt met de metaalklanken die uit de smidse naar buiten waaien – dat is niet meer. Het is ten prooi gevallen aan de agro-industrie.
Er zijn veel dergelijke landschappen. En niet alleen buiten, in het land, maar ook – in metaforische zin – in onze winkels, in onze scholen, in onze kranten, in onze hoofden. De globalisering slaat toe op alle niveaus.
Vaak zien we het verlies niet omdat we niet eens meer weten wat we kwijt zijn. Een litteken, bijvoorbeeld in een landschap, maar ook in een aangezicht, wijst op een verloren volmaaktheid. We kunnen dat betreuren. Maar in bepaalde gevallen blijft van het origineel niets over en zien we niet alleen niet wát er verloren is gegaan maar ook niet dát er iets verloren is gegaan. Dat is een akelige vorm van onzichtbaarheid want het verlorene heeft geen verweer meer tegen de vergetelheid – het is op geen enkele manier nog aanwezig; het is van tafel geveegd; het is onder de mat geschoven.
Wij moeten daar rekening mee houden. Van Het verkoolde alfabet van Paul de Wispelaere heb ik vele zaken onthouden, maar dit toch in het bijzonder: dat er een generatie op komst is die er geen idee van heeft dat er aan de agro-industrie een ambachtelijke landbouw voorafging, ontstaan en gegroeid en gehandhaafd op de schaal van het dorp en de familie. Dat het geen zin heeft om nostalgisch gewag te maken van verdwenen soorten als de vuursalamander en de tuinfluiter want voor onze ‘kids’ hebben die wezens evenveel realiteit als Darkwing Duck en Super Mario. Of eigenlijk minder.
Illustratie uit: La France. Géographie – Tourisme, II, Paris 1952
zaterdag 30 januari 2010
terugblik 35 (544 / 1000)
vrijdag 29 januari 2010
facebookbericht 213
dag 886 – 100118 – maandag
Joe Speedboot is slechts ogenschijnlijk een adolescentenboek of een vederlichte roman. Het boek zet zo aan, al in de titel. En de eerste tientallen bladzijden ruiken naar jongensavontuur. De Vijf, of Piet Pienter en Bert Bibber. De avonturen van de Beverpatrouille. Jongens & Wetenschap. De fascinatie voor techniek. Pubers die een vliegtuig in elkaar knutselen! Maar gaandeweg neemt de diepgang over en uiteindelijk blijk je een gelaagd boek in handen te hebben dat de breedste registers opentrekt en waar je nog niet meteen mee klaar bent. En dat bovendien spannend, ontroerend, grappig en bijzonder goed geschreven is.
Tommy Wieringa raakt thema’s aan die ons allen aanbelangen. Conformisme, kunstenaarschap; de besloten gemeenschap van het dorp met zijn tradities en conventies tegenover de vernieuwingsimpulsen van buitenaf; het opportunisme van de liefde, de beperkingen van de vriendschap; de middelmaat van de grauwe massa tegenover de Messiaanse inspiraties van de helden die daaraan ontstijgen…
Een van de lijnen wordt uitgezet door het thema van het waarnemen en het zien. Fransje Hermans leest erover in zijn favoriete samoeraiboek. Fransje heeft daarom altijd zijn telescoop bij, en hij houdt een kauw, zijn ‘Ogen op Grote Hoogte’. Het avontuur met het vliegtuig, dat Joe Speedboot bouwt om de naakt zonnende mevrouw Ratzinger in haar tuin te kunnen bespieden, leidt nog tot een afgeleide, minderwaardige vorm van zien: het loutere waarnemen. Maar zien is méér dan waarnemen. Het komt er op aan écht te zien, door te dringen tot een kern achter de oppervlakkige verschijning van de dingen, tot hun echte, méér dan consumptieve waarde. Het gaat om gezien worden voor wat je waard bent, om erkenning. Dat genoegen weet Fransje, ondanks al zijn gebreken, te smaken – en dat gebeurt dankzij Joe Speedboot, een buitengewoon iemand, niet een ‘steler van het licht’, dat nodig is om te zien, maar een schenker van licht, een jongeman met uitstraling. Fransje wordt erkend als armworstelaar, maar ook als schrijver – ook al wordt hij maar door één persoon, het meisje PJ, gelezen.
Joe Speedboot is een voortreffelijke lofzang op het heldendom en op de zegeningen van het geloof in helden, een hartstochtelijk pleidooi tegen de middelmaat en het toegeven aan de neiging om in de eigen onvolkomenheden een excuus te vinden om niets te doen.
donderdag 28 januari 2010
facebookbericht 212
reactie
GV
Knap stuk! Volledig akkoord.
HFJ
uit het nieuws
Het publiek maken van dit soort laster zou strafbaar moeten worden gemaakt, en als het dat al is, dan zou het ook effectief moeten worden bestraft. De kerel die het filmpje op het internet plaatste, zou moeten worden bestraft. De VRT zou moeten gestraft worden. Zeker ook omdat zij het filmpje ook na het verwijderen van YouTube op haar website laat staan.
Ik walg van dit soort toestanden. We hebben voortdurend de mond vol van privacy en zo, en we lijken onszelf daarbij altijd erg belangrijk te vinden. Maar als iemands leven wordt verwoest door deze moderne versie van de schandpaal – waar deze leraar wellicht zeer ten onrechte aan wordt vastgebonden –, dan kunnen we er niet genoeg van krijgen. We bekijken het één keer, twee keer, drie keer en misschien nog wel een vierde keer en we heulen mee met de meute.
De journalist die het VRT-item van offscreencommentaar voorzag, had nog een aardige witz in petto. Hij stelde olijk dat de leraar na het incident ‘voorlopig aan de slag blijft’. Ook dat soort wansmakelijkheden zou strafbaar moeten worden gesteld. Blijkbaar heeft men ook op dat niveau – we spreken toch van journalistiek voor de openbare omroep – geen oog meer voor de morele draagwijdte van dat soort taaldemagogie. Of, erger nog, men maalt er niet meer om, dat perfide ironie de ‘objectieve’ verslaggeving kleurt en op die manier de vermenging van informatie en amusement tot norm helpt verheffen.
Wie goed het filmpje bekijkt, hoort hoe de ‘geslagen’ vijftienjarige de aanwezigheid van getuigen als argument gebruikt om zijn leraar te intimideren. Hij wijst ook naar de ‘cameraman’. Het is een veelzeggend gebaar. Het verraadt minstens dat hij zich bewust is van de aanwezigheid van een camera. Het is mogelijk genoeg om duidelijk te maken dat het hele incident is uitgelokt.
Wij moeten dat laatste niet uitsluiten. Ik hoop dat ze dat daar op de VRT ook eens beginnen te doen.
mijn woordenboek 243
Te veel is niet goed genoeg, een teveel is nooit goed. Te weinig ook niet, een tekort is nooit goed. Het teveel en het tekort leiden tot conflicten, en beide samen al helemaal.
Agressiviteit is een gevolg van frustratie, wordt gezegd. Maar frustratie, dat wijst op een tekort, op een ontzegd worden van iets, leidt op zichzelf nog niet tot geweld. Want dan zouden we daar allemaal te veel mee bezig zijn, met geweld. Agressiviteit zie je vooral opduiken als er te veel mensen op een te kleine ruimte samen zijn. Dan gaat het behalve om wat ze te weinig hebben, ook om een tekort aan ruimte en lucht. Dan krijg je wat je krijgt als je te veel ratten in een te kleine doos propt. Je mag er nog een tredmolentje in plaatsen, het zal niet veel helpen: het duurt niet lang of ze vallen elkaar aan, bijten elkaar in de oren of de staart, vreten elkaar op.
Je ziet het in overvolle treinen, in te lange wachtrijen, in voetbalstadions. Bij de koopjesbakken tijdens de solden. Het is een gevolg van angst, benepenheid, ademnood. Geldingsgedrag, hebzucht. Haantjesgedrag.
Agressiviteit hoeft zich niet op een fysieke manier te uiten. Het kan natuurlijk ook verbaal. Terwijl strikt genomen ook binnenvetterij agressiviteit is – een tegen zichzelf gekeerde vorm. En ook bekrompenheid, intolerantie, onvriendelijkheid zijn vormen van agressiviteit. Angst, onvriendelijkheid en agressiviteit zetten, spijtig genoeg, steeds meer de toon in onze samenleving. Omdat we met te veel zijn. En te weinig tijd hebben. En mateloos zijn in wat we allemaal willen: te veel om op deze te beperkte ruimte op te sommen.
Te veel, te kort: precaire evenwichten raken verstoord. En daar komen brokken van. Te veel brokken, inderdaad.
facebookbericht 210
woensdag 27 januari 2010
dag 884 – 100116 – zaterdag
reactie
(Anoniem)
dinsdag 26 januari 2010
facebookbericht 207
maandag 25 januari 2010
mijn woordenboek 242
Agnosticisme en atheïsme worden meestal, en uiteraard volkomen ten onrechte, tegen elkaar afgewogen. Dat lijkt mij het gevolg van een denkfout. Net zo min als kleurenblindheid iets te maken heeft met een eventuele voorkeur voor of afkeer van het fauvisme van Wouters of Gauguin (een kleurenblinde kan er net zo goed wel of niet van houden), of doofheid met een voorliefde of aversie voor de symfonieën van Beethoven (behalve misschien zijn laatste maar dan om extramuzikale redenen), of contactgestoordheid met een hang naar kouten aan een toog of fuiven in een feesttent of juist niet…– net zo min heeft ook de overtuiging dat er over een god of enig ander het menselijke tranendal transcenderend opperwezen niets te zeggen valt iets te maken met de stellige overtuiging dat iets dergelijks bestaat. Of niet bestaat. De agnost zegt enkel en alleen dat hij over de kwestie waarover de theïst en atheïst het hebben niets te zeggen heeft, dat hij zich aan dat debat onttrekt, dat hij daar eigenlijk niets mee te maken wenst te hebben. De consequente agnost verlaat het vertrek als twee of meer mensen er over God beginnen.
Ik weet over duivenmelken of macramé of polyfonie ook niets en dus zult u mij daarover niets horen zeggen. Over de schoenmakerij ook niet en dus ook niet over leesten. Ja, ik ben agnost – maar daarmee heb ik niets gezegd over het bestaan of het niet-bestaan van God of een god. Wat ik overigens een weinig interessante kwestie vindt. Er is genoeg transcendentie diesseits om mijn leven al zeven keer zinvol te vinden – en ik heb er maar één.
Het zal u zijn opgevallen, en mij ook trouwens, dat er in mijn voorbeelden enkele deficiënties opduiken. Dat is min of meer spontaan gebeurd, maar nu laat ik ze wel weloverwogen staan. Blind, doof, gestoord… Het lijkt wel op een gebrek te wijzen, over God niets te kunnen of te willen zeggen… Of zijn integendeel zij die het wel doen kierewiet, verdoofd (al dan niet door het opium dat de godsdienst voor het volk is), verblind eventueel? Vraag is alleen waardoor men verblind zou kunnen zijn? Door Gods goedertierenheid? Ik weet het niet, hoor. Als God bestaat, dan moet het een wezen zijn, een iets, een entiteit, die zelf veeleer deficiënt is: doof voor onze klachten, blind voor wat hij aanricht, op en top het noorden kwijt en vooral: contactgestoord en eenzaam.
Ja, dat geloof ik wel, die uitspraak wil ik over God wel maken. Dat, als hij bestaat, hij eenzaam moet zijn.
zondag 24 januari 2010
zaterdag 23 januari 2010
dag 881 – 100113 – woensdag
(*) Toevoeging van 100123.
Ik heb het boek uit. Ik trek het compliment – gedeeltelijk – in. Omega minor is géén meesterwerk want meesterwerken horen over de hele lijn geslaagd te zijn. Omega minor is ten dele mislukt. Maar zelfs in zijn onvolmaaktheid torent het in de Nederlandstalige, en zeker de Vlaamse, letteren hoog uit boven alle heimat- en magisch-realistische literatuur, alle zogenaamd maatschappijkritische verhalen waarmee mijn generatie op school werd platgeslagen – met een totaal vertekend zicht op wat literatuur echt kan zijn tot gevolg, en alle bekroonde en bejubelde navelstaarderij en familiedramaatjes van de afgelopen vijfentwintig jaar. Het komt, wat mij betreft, op gelijke hoogte te staan met ambitieuze ondernemingen zoals Het verdriet van België of, veel meer nog, De ontdekking van de hemel (waarmee het qua opzet misschien nog het meest verwant is maar waaraan het stilistisch superieur is).
Natuurlijk is het zo dat het onderwerp ‘holocaust’ platgeschreven is. Natuurlijk is het zo dat Paul Verhaeghen zich daar hyperbewust van is. Natuurlijk is het zo dat Paul Verhaeghen zich bovendien bewust is van het feit dat hij als ‘niet-overlever’ onmiddellijk zal vergeleken worden met schrijvers die het wél hebben meegemaakt: Konrád, Kertész, Semprun, Levi en nog een aantal anderen. Heeft hij wel het récht om daarover te schrijven? Natuurlijk is het zo dat hij een hyperbesef heeft van het feit dat het ronduit dodelijk zou zijn om zich met clichés te vergrijpen aan deze onuitspreekbare geschiedenis.
Het moet op eieren lopen geweest zijn. Het getuigt bijna van overmoed. Maar het is toch vooral: moed. En: Verhaeghen heeft op het moment dat hij aan de schier ondraaglijke bladzijden begint waarin hij over de ultieme verschrikking vertelt al zoveel krediet opgebouwd, dat je bereid bent om van hem veel te aanvaarden. Zelfs dat hij als buitenstaander het heilige huisje van de holocaust aanpakt.
Het vraagstuk ‘Hoe over de holocaust schrijven na Levi c.s.?’ wordt trouwens door Verhaeghen expliciet als een van de thema’s van het boek uitgewerkt.
Verhaeghen schrijft nergens afstandelijk maar wordt ook niet sentimenteel. Hij schrijft objectief maar toch ook niet ongevoelig. Hij communiceert vreselijke emoties maar schuwt het effectbejag. Enkele keren nadert hij de grens. Maar deze overschrijden, neen, dat doet hij volgens mij nooit.
Het vernieuwende dat Verhaeghen aan de al talloze malen beschreven holocaustgeschiedschrijving toevoegt, is – zeer gewaagd – dat de geschiedschrijving zelf natuurlijk allang geen onaangetaste discipline meer is. Elke geschiedschrijving vertrekt vanuit een beperkt perspectief en, zegt Verhaeghen, wat we het meest missen in de verhalen van onder meer Primo Levi, dat is een genuanceerdere kijk op het morele gehalte van de Duitsers en van het Joodse volk. De Duitsers waren niet onvermengd slecht, de Joden waren niet onvermengd goed. Die zwart-witopdeling haalt Verhaeghen uit de officiële en quasi geïnstitutionaliseerde holocaustliteratuur, hoe groot ook haar verdiensten mogen zijn.
vrijdag 22 januari 2010
facebookbericht 204
reactie
"Tijd is een rivier, een niet te stuiten stroming van al het geschapene. Het ene is niet eerder zichtbaar dan op het moment dat het snel voorbij wordt gesleurd en het andere komt eraan drijven om op zijn beurt weer te worden weggeveegd."
Marcus Aurelius (121-180)
Louis S.
@Louis: dank je voor de quote - natuurlijk is de idee van tijd als een rivier niet iets wat Sebald heeft uitgevonden; het ging mij eigenlijk vooral over de verwantschap van de sferen in Austerlitz en in het liedje: Sebald lijkt me goed bij Spinvis te passen
Zelfs Harry Mulisch vergeleek in De Aanslag tijd met een rivier...
Anne B.
Belegen metafoor, feitelijk
Louis S.
@Louis: belegen kaas kan bijzonder lekker zijn en originaliteit garandeert niet altijd kwaliteit
Zeker, al is 'belegen kaas' natuurlijk ook weer een lastige metafoor. Oud brood is niet te vreten. Maar je hebt gelijk: originaliteit garandeert niets. Maar rivieren vergelijken met tijd: ik zou het niet snel meer doen.
Louis S.
de tekst is een vertaling/bewerking van een gedicht van gust gils (als ik mij niet vergis)
Jeroen de P.
facebookbericht 203
driekleur 9
W.G. Sebald, Austerlitz, 102-104
dag 878 – 100110 – zondag
facebookbericht 202
driekleur 8
Paul Verhaeghen, Omega minor, 566
donderdag 21 januari 2010
reactie
typisch : 't is ook nooit goed. Vroeger jammerden beginnende leerkrachten erover dat ze onvoorbereid voor de klassen, de leeuwen gegooid werden. Er werden dan ook belachelijke fouten gemaakt en ik spreek uit ervaring.
De vraag is : kan je leren lesgeven?
Enthousiasme voelen en overbrengen kan niet aangeleerd worden.Zeker niet. Wel kunnen een groot aantal methodes, knepen van het vak etc... wél bijgebracht worden en dat pedagogisch kunnen kan de inhoud uiteraard alleen maar ten goede komen. Het is niet verkeerd om over het lesgeven na te denken en de manier waarop je iets aanpakt. Soms maken beginnende leraars zeer stomme fouten die makkelijk vermeden kunnen worden. Anderzijds verstikt teveel administratie de inspiratie.
Toch denk ik dat je van een zinvol aggregatiejaar en een goede mentor veel kan opsteken.
S.
woensdag 20 januari 2010
driekleur 7
W.G. Sebald, Austerlitz, 16-17
facebookbericht 201
mijn woordenboek 241
Toen ik mijn universitaire studie afrondde, bestond de aggregatie nog niet in haar huidige vorm. Toen kon je nog met één of twee vakjes en een stageles of drie, een formaliteit dus, je bevoegdheid om te onderwijzen verwerven. Nu bestaat, als ik goed ben geïnformeerd, de aggregatie uit een volledig lesjaar, met meerdere vakken en een groot aantal af te leggen stage-uren met alle mogelijke verslagen en de hele administratieve rompslomp die er bij komt kijken. Daarmee wordt meteen impliciet gesuggereerd dat al wie zich vroeger zonder al die heisa aan het lesgeven begaf, er eigenlijk niets van kon terechtbrengen.
Ik ben daar uiteraard resoluut tegen. De aggregatie genaamde onderwijsregeling is voor mij slechts een van de vele vormen van regulitis waaraan ons onderwijs tegenwoordig ten onder gaat, en niet alleen het onderwijs maar alle instellingen en voorzieningen waar menselijkheid en spontane kwaliteiten zwaarder horen door te wegen dan de vaardigheid om op de juiste manier en met het juiste potlood de juiste formulieren in te vullen en deze op het juiste tijdstip aan de juiste instanties te bezorgen.
En dan maar hopen dat die instanties nog weten wie jij bent en waarmee je hen nu weer lastig valt.
Ik hoor dat steeds meer waardevolle onderwijskrachten uit het onderwijs stappen, of wensen te stappen, omdat ze die hele administratie niet zien zitten.
Ik hoor dat mensen die al dertig jaar en meer bewezen hebben dat ze werkelijk, in de ‘oude zin van het woord’, meester zijn, nu op de vingers worden getikt omdat ze niet met het juiste potlood, op die en die manier geslepen, op het juiste papier, enzovoort…
Ikzelf heb die aggregatie niet doorlopen, ook niet in haar toenmalige vorm. Daardoor beschikte ik nimmer over de bevoegdheid om te onderwijzen en ik heb daar wel eens spijt van gehad. Zeker toen ik, door professionele omstandigheden en de – als steeds – voornamelijk door het toeval gestuurde loop der dingen daartoe gedreven werd. Niet in het officiële onderwijssysteem, want dat kon dus niet, maar in een parallel circuit. Toen bleek immers dat ik het kon, meer nog, dat ik daar uitermate geschikt voor was en het bijzonder graag deed en nog altijd graag doe. Geaggregeerd of niet.
Afschaffen, die handel. Dus. Afschaffen, alles wat tot onnodige verdubbelingen, plichtplegingen, administratieve doekjes voor het bloeden, schijnmanoeuvres en zakkenvullerij leidt. Afschaffen het gesystematiseerde gebrek aan vertrouwen in het feit dat wie echt talent heeft wel zal uitvinden hoe hij het moet doen, en afschaffen het systeem dat aan wie dat talent niet heeft (maar wel het juiste potlood enzovoort…) de mogelijkheid biedt om een beroep uit te oefenen dat hij beter niet zou uitoefenen. Want dat is de indruk die wel eens zou kunnen ontstaan: dat het onderwijs wordt bevolkt door bureaucraten en niet door enthousiaste leerkrachten die eraan zijn begonnen uit roeping.
dinsdag 19 januari 2010
mijn woordenboek 240
Een agenda kan een handig instrument maar evengoed een meedogenloos wapen en, indien knullig achtergelaten, een spoor zijn dat delicten denuncieert. Wie er een dubbele of verborgen agenda op nahoudt, dreigt verstrikt te geraken in de vier- of zesdubbele logica van het op twee of meer moerassige fronten liegen en verdraaien van de waarheid of van meerdere waarheden; hij dreigt ten prooi te vallen aan de hinderlaag van de argwaan van de bedrogene; hij riskeert zijn hachje – een hoger goed al bij al dan wat hij met zijn geveins en gechipoteer vermocht te bereiken. Maar dat ziet hij uiteraard pas achteraf in.
En wat bereikt hij dan? Eén dwaze nacht of namiddag in het bed van een frivole freule bijvoorbeeld, een onhandige en onbevredigende sessie van gefriemel op de achterbank van een bedrijfswagen, inderhaast geparkeerd op een Lidl-parking tussen de adressen van twee klanten in die zich niet bewust zijn dat ze dienen als dekmantel of als dekmantel van een dekmantel.
Het vergt op de duur bijna een derde, of vierde, agenda om alle onzuiverheden en leugens en mogelijke vergissingen en onvermijdelijke hiaten en risico’s bij te houden. En de eventuele antwoorden op eventuele vragen. Het brein van de bedrieger draait op volle toeren, een vreemd soort adrenaline zorgt lange tijd voor een verbazingwekkende precisie in het parallel en simultaan veinzen en verlakken, maar uiteindelijk ligt er altijd wel een dwaze bananenschil te wachten tot hij, met zijn glanzende balschoenen nog aan en een slip van zijn overhemd uit zijn broek, terugkeert van deze of gene onnozeliteit die alles bij elkaar genomen beslist al dat gedonder niet waard kan genoemd worden.
De dubbele agenda is ook buiten de seksuele sfeer zeer nadrukkelijk aanwezig. Je kunt in managementkringen ervaren hoe onsympathiek het gebruik ervan is, op recepties van bobo’s en bedrijfsbonzen. Die mannen, en steeds meer ook vrouwen, ja misschien wel zeker de vrouwen die zich zodanig hebben opgewerkt dat ze geloven dat er nog een andere waarheid bestaat dan deze waaraan ze zich tot dan toe gehouden hebben, zeggen steevast ‘zus’ als ze ‘zo’ bedoelen, of misschien nóg iets anders want dat ‘zo’ dient slechts als afleidingsmanoeuvre en lokaas voor de dwazen. Ik ben altijd op mijn hoede in dat soort situaties, het komt mij altijd voor dat macht en onwaarheid, gewetenloze verleiding en bedrieglijke strategie zeer dicht bij elkaar liggen.
Eenvoudig gesteld: met een énkele agenda schop je het in die kringen niet ver. En daarin zijn de loopse echtbreker en de machtsgeile manager aan elkaar verwant: zijn nemen een loopje met de waarheid, die zich afwikkelt in een eenduidige en transparante chronologie, waarin tussen de afzonderlijke momenten geen speld te steken valt (zodat je ook geen steken kunt laten vallen).
maandag 18 januari 2010
dag 876 – 100108 – vrijdag
Je hebt gelijk, natuurlijk. De Humocover van deze week is weerzinwekkend. Maar wat baat het dat te zeggen. Laat ons niet meer mediawatchen. De strijd tegen de macht van het geld is een verloren strijd. En niet alleen in de journalistiek. Er bestaan op het net voldoende alternatieve kanalen, vaak gevoed door onbezoldigde journalisten, om onze nieuwshonger op het indigestieve af te stillen.
reactie
“Juist, Pascal, maar het gaat hier niet over mijn nieuwshonger, wel over het impact van het blad op veel (jonge) mensen. En over de oneerlijkheid van dat blad. Het dubbele van Humo - en dat is altijd zo geweest. Ik herinner me een initiatief van jaren geleden: er zou een som geld gegeven worden aan ‘de lelijkste mens’ waarmee hij/ zij dan een operatie kon betalen. De voorwaarde was dat zij een verslag schreven over hun lelijkheid en de moeilijkheden die zij door hun ‘afzichtelijkheid’ ervaarden. Die teksten werden uiteraard gepubliceerd. (De winnares was iemand van Oostende.) Het was een weerzinwekkende bedoening, het was zo schrijnend en ik heb het Humo nooit vergeven.”
S.
zondag 17 januari 2010
facebookbericht 199
driekleur 6
NoN, Waanwezig, 20
zaterdag 16 januari 2010
dag 875 – 100107 – donderdag
Mijnheer Lenh is een vluchteling die wordt opgevangen in een land waar men een taal spreekt die hij niet begrijpt. Er schort nog iets meer aan zijn communicatievaardigheid. Hij heeft de hoede over zijn kleindochter, wier naam een homoniem is van sans dieu: Sang diü. Ook aan dat wezentje, dat opvallend rustig blijft onder de gebeurtenissen, scheelt wel iets.
Het was misschien een goed idee om een novelle te schrijven vanuit het standpunt van een aangespoelde, maar Claudel grijpt werkelijk alle mogelijkheden aan die in zijn register besloten liggen om de tegenstelling tussen ginds en hier zo scherp mogelijk te tekenen: warm/koud; junglegroen/Calaismiezergrijs; vriendelijke dorpsgenoten/norse stedelingen… Karikaturaler kan het nauwelijks.
En het is nog erger dan dat want veel meer dan die tegenstelling heeft Claudels novelle niet om het lijf. Meneer Linh wordt niet zo heus behandeld, hij belandt op een plaats waar hij niet graag is, hij verlaat die plaats, en… Nu ja, u leest het zelf maar als u wilt weten wat er met meneer Linh gebeurt. Mij interesseerde het op de duur niet meer omdat het mij enkel zou hebben kunnen interesseren indien de stijl mij daartoe zou hebben aangezet – zoals het nu eenmaal altijd gaat met romans: het thema mag razend interessant zijn, als de verpakking, en de strik rond de verpakking, niet overtuigen, dan kan de auteur maar beter andere vehikels zoeken om zijn boodschap over te brengen.
Neen, de stijl van Claudel is niet mijn ding. Een staccato aaneenschakeling van korte, franjeloze zinnetjes; nauwelijks een sprankelende vergelijking; buitengewoon clichématige beelden (‘ronddraaiende hijskranen’ zijn ‘ijzeren reigers’), die soms niet eens kloppen: ‘In de zachte bries schrijven de zwaluwen onzichtbare gedichten in de hemel.’
facebookbericht 198
vrijdag 15 januari 2010
driekleur 5
Paul Verhaeghen, Omega minor, 390
dag 873 – 100105 – dinsdag
Een vraagje in het interview dat de radiovrouw met Jambers had – aan de telefoon natuurlijk, want je denkt toch niet dat de heer Jambers zich zal verwaardigen om naar de studio te komen – viel mij op. ‘Kun je dan zeggen dat die mensen het gevoel hadden dat ze zich tegenover Paul Jambers moesten verantwoorden?’ Jambers bevestigt dat: hij heeft dat een paar keer gevoeld. Hij stelt onomwonden dat hij door zijn ontmoeting met die mensen dertig jaar geleden een ingrijpende invloed op hun levens heeft uitgeoefend. Alsof zij onder druk stonden om écht te doen wat zij aankondigden te zullen doen, want Jambers, en dus de televisie, en dus televisiekijkend Vlaanderen (Jambers had een drukbekeken – gelijknamig! – programma) ging later nog eens langskomen.
toevoeging van 100115: Ik heb het programma (in twee afleveringen) met veel plezier bekeken. Het was voortreffelijk gemaakt. Een goede keuze, perfecte dosering. Elke geïnterviewde (toen en nu) kreeg een tiental minuten. Er zaten een paar heel mooie rode draden en overstapjes in. De student filosofie die nu installaties om gas om te zetten in vloeistof (of omgekeerd) verkoopt aan verre buitenlanden zal me bijblijven. De gedesillusioneerde televisieregisseur ook. Dertig jaar ouder, en de onomkeerbaarheid van voorbije – al dan niet gelukte – levens: de dramatiek is onvermijdelijk en de empathie die je daarmee hebt al evenzeer want Jambers had het, onrechtstreeks, ook over je eigen leven natuurlijk, zeker omdat het om leeftijdgenoten ging.