donderdag 2 augustus 2007

Een permanente hapering 8/12

Dit is het achtste deel van een reportage over de Poëziezomer van Watou. De volledige reportage is inmiddels verschenen in Poëziekrant 2007/05.

Losse eindjes
Je komt thuis en bekijkt de foto’s en notities die je hebt gemaakt, en de foto’s en de gedichten in de catalogus, en je merkt dat er heel wat door de mazen van het door jou gespannen net is geglipt. Je moet die weerbarstigen niet veronachtzamen. Misschien kun jij ze geen plaats geven, maar ze zullen ongetwijfeld passen in het kraam van een ander, er zijn evenveel Watou’s als er bezoekers zijn.

Zo vond ik geen plaats – en dat is zeker geen esthetisch oordeel – voor de video van Bill Viola, de sculptuur van Anno Dijkstra, de bokalen van Yoko Ono. Of voor het gedicht ‘Volière II’ van Luuk Gruwez:

Zo tjokvol vogels zit mijn vader
dat hij zijn oren niet geloven kan
en amper plaats heeft voor zichzelf.
Het jubelt in hem vanjewelste.

Ooit liet een indringer hem op een kier.
Sindsdien is het een va-et-vient.
Ik voel de wind die door hem giert.
Er moet hem dringend iemand dichten

voordat men hem massaal besteelt.
De fladderaars of hooggeplaatsten:
hij wil hen geen moment meer kwijt,
voornamelijk die ene niet die steevast

beter zingt dan vliegt en denkt,
wanneer hij zingt, dat hij ook vliegt.
Er zitten grote gaten in mijn vader.
Ik ben het die hem dichten moet.


Of het zou moeten zijn dat een volière kwettert, en dus geluid produceert, en dat er – via het zingen – associatielijnen kunnen worden getrokken met de gedichten van Lucebert (‘ik val en ik ruis en ik zing’) en Claus (‘De zanger is zijn lied’) of, via de vogels, met de koekoek en de vinken, ook bij Claus. Het houdt niet op, dat netwerk van verbindingen is in principe eindeloos.

En kijk, ik lees het gedicht van Gruwez nu beter, en zie dat het ook gaat over wat Buelens de ‘ruis’ noemt, het gerucht waarin alle betekenissen verzinken, het gat in de taal, de stilte waarin de dichter, de kunstenaar, zijn werk kan doen en een lek moet zoeken. Of zoiets. Dat is ook Watou: het eerst niet zien en dan plots, soms dagen later, wél. Je krijgt genoeg vrijheid en interpretatieruimte. Je wordt niet bij het handje gehouden – en dat is al een deel van het genoegen dat je daar kunt ervaren.