ACHTERSPELER
Het grote voordeel van linksvoetigheid is dat je iets makkelijker aan de bak komt en dat is dus mijn grote geluk geweest. Ik was zelfs niet eens echt linksvoetig, ik zou een vrije schop of een penalty altijd met de rechtervoet hebben genomen als dat mij ooit zou zijn toegestaan (ik werd nooit aangeduid), maar ik kon met mijn linker toch, nuja, uit de voeten en gaf van op links aardige voorzetten. Een beetje à la Franky Vercauteren.
Ik was een laatbloeier, begon pas op mijn achttiende mee te voetballen in een echte ploeg. Wit-Zwart heette die ploeg, afgekort WZ, wat dan weer tot de verbastering ‘wuvezotten’ aanleiding gaf. FC Wit-Zwart was in het Liefhebbersverbond Brugge een buitenbeentje, de vereniging was gegroeid uit een groepje vrienden die toen nog studeerden en later advocaat zouden worden, jurist, tandarts, notaris, zakenman… Sommige van die vrienden waren zelfs Franstalig, of wendden voor dat te zijn als hen dat goed uitkwam. In die groep was ik dan zelf weer, met mijn eenvoudigere komaf, een buitenbeentje – maar ja, links- of quasi-linksvoetigen waren dun gezaaid en dus mocht ik meedoen…
Zoals dat wel vaker gaat, startte ik mijn voetbalcarrière – die tien jaar zou duren, tot een voet- en nog wat later knieblessure er een eind aan maakten, vooraan. Dat was in 1980. Mijn passes waren niet altijd zuiver maar ik scoorde regelmatig en bleef meestal in de ploeg. Wat niet moeilijk was want het bleek niet altijd eenvoudig om elf man op te trommelen omdat het in die tijd altijd regende op zaterdag en de velden er voor chique volk wellicht te slijkerig bij lagen. Soms belandde ik naast het elftal, maar werd dan toch weer opgevist als keeper. Dat was in de periode dat de ploeg het zeer goed deed, dus hoefde ik niet vaak wereldsaves te verrichten.
Na een paar jaar mocht ik linksmidden spelen. Dat deed ik het liefst. In die positie moet je het hele veld bestrijken, je kunt van daaruit de beste voorzetten geven en af en toe eens flink uithalen met een afstandsschot (wat ik met mijn rechter deed na eerst met mijn linker naar binnen te hebben gekapt). De laatste jaren verzeilde ik op de linksachterpositie. Dat was saai. Ook in die tijd draaide de ploeg redelijk, en ik herinner me dat het erg frustrerend was om die eenzame voorspeler van de tegenploeg, meestal een potige kerel met een oorring, te blijven dekken aan de middellijn terwijl voorin onze aanvallers dolden met de vijandige verdediging. Ik was, denk ik, redelijk betrouwbaar als verdediger. Een beetje een Fons Bastijns. Onderscheppen deed ik goed, en af en toe griste ik spectaculair met een sliding de bal uit des tegenstrevers voeten. Ik mocht vaak ook – met mijn rechter – uittrappen voor onze keeper, die een zwak shot had. Moeiteloos haalde ik het midden van het veld. Maar ik was slecht in koppen en met de jaren werd ik almaar trager.
De teruggang van voor naar achter eindigde achter of naast het doel van onze meestal werkloze keeper, met wie ik dan als toeschouwer een praatje maakte. Dat deed ik nog enkele malen, en toen ging ik niet meer kijken. De vrienden van FC Wit-Zwart bleven nog een decennium of wat shotten, werden één keer kampioen (inmiddels bij de veteranen) en hielden uiteindelijk op te bestaan: er bleef niemand over van de oorspronkelijke generatie en de nieuwe krachten wisten zich niet hecht genoeg aan elkaar te smeden.