zaterdag 25 november 2023

notitie 402

Dag Jan-Willem,

Je reageerde nogal gepikeerd op het stukje over de Nederlandse verkiezingen dat ik eergisteren postte. Het verraste me want zo ken ik je niet. Je bent toch een goede lezer, een solitaire en opmerkzame wandelaar op de Utrechtse heide, en in politiek opzicht zeker geen aanhanger van de PVV? En bovendien ben je toch – dat weet ik want we hebben elkaar al drie keer in het ‘echte’ leven ontmoet – een rustige en bedachtzame man? Iemand van wie ik dacht dat hij mij niet verkeerd zou interpreteren aangezien hij nu toch al vele jaren mijn teksten leest?

Je schreef:

Gelukkig is er ook nog een ander Nederland, maar ik gun elke Belg zijn moment om even de kans te hebben te spugen op hun noorderburen.

En opdat iedereen zou begrijpen waarover het hier gaat, herneem ik ook nog eens het stukje waarop je reageerde:

DE GOD VAN NEDERLAND

Het was voorspelbaar dat nu ook in het onttoverde, ingepolderde, totaal verzakelijkte Nederland, waar ‘de godvergeten mensenhand’ overal sporen trok, waar de poelifinario al geruime tijd geleden zijn laatste lied staakte, waar de humor ‘op heden’ nog steeds niet is teruggevonden (ook niet ‘te Amsterdam’) en waar geen verhaal meer bestand blijkt tegen xenofoob en uitzichtloos navelstaren, een telegenieke clown-met-rare-haarcoupe de touwtjes in handen zou krijgen zodra hij – er zitten nu eenmaal nog wat calvinisten en moraalridders in deze trieste zaal-met-laag-plafond – zijn vuilbekkerij wat matigde. De kiezer heeft altijd gelijk, wordt dan gezegd: wie wil in zo’n platte wereld leven?

Het kan zijn dat de zelfopgelegde beperking van het genre (de drabble, zijnde een stukje van precies honderd woorden) aan de basis ligt van een mogelijke onduidelijkheid, maar dat mag geen excuus zijn. Het is mijn verantwoordelijkheid om zo duidelijk mogelijk te zijn. Ik was het dus blijkbaar niet genoeg, en daarom zal ik hier wat toelichting geven bij mijn tekst.

De titel – ‘De God van Nederland’ – is een verwijzing naar Nescio, de Nederlandse schrijver par excellence, voor wie ik een grote bewondering koester. Ik keek het niet na toen ik het stukje schreef, maar vind nu mijn intuïtie bevestigd in een analyse van I. Giard-Kramer: https://www.dbnl.org/tekst/anbe001lexi01_01/lvlw00448.php. De God van Nederland waartegen ‘dichtertje’ zich afzet, is ‘een bekrompen, moralistische, kapitalistische god. Hij belichaamt de burgerlijke fatsoensmoraal’.

En dan de tekst zelf. Uit Nederland is de poëzie verdwenen: Nederland is ‘onttoverd’. Het land is volledig rechtgetrokken, opgedeeld en ingepolderd (door de ‘godvergeten mensenhand’, in het liedje van Boudewijn de Groot, die in ‘Waar ik woon’ (op de lp ‘Waar ik woon en wie ik ben’) zijn land op ironische toon beschrijft). Inderdaad, Jan-Willem, zullen er hier en daar, bijvoorbeeld op de Utrechtse heide waar jij zo graag wandelt, nog wel ongeschonden stukjes natuur te vinden zijn. Met dat ‘totaal verzakelijkt’ doel ik op de economie die – niet alleen in Nederland natuurlijk – alles doordringt en verziekt. Die, om het met een ander woord te zeggen, totalitair is, ook en niet het minst door de zogenaamde globalisering. De verwijzingen naar Hermans en Sonneveld zijn uitingen van nostalgie: dat was een tijd waarin je nog onbezorgd en op een – toegegeven, te onschuldige en naïeve manier – kon lachen, waarin de humor nog niet wrang en kritisch en soms kwetsend moest zijn, zoals bij hedendaagse cabaretiers die, inderdaad, op een totaal andere wereld te reflecteren hebben. ‘Geen verhaal meer bestand tegen xenofobie en navelstaren’ – dat is misschien wat overtrokken, maar het is wel wat de verkiezingsuitslag in grote mate bevestigt: de partij die het nadrukkelijkst de vreemdelingenhaat en het ‘eigen volk eerst’ op de agenda staat, heeft toch wel degelijk een ‘eclatante’ verkiezingsoverwinning behaald? Die heeft die ‘telegenieke clown’ onder meer te danken aan het feit dat hij zijn ‘vuilbekkerij wat matigde’. Dat deed hij vanuit strategische overwegingen, om de meer door christelijke ‘normen en waarden’ geïnspireerde politici en kiezers – ik noem ze ‘calvinisten en moraalridders’ – niet voor het hoofd te stoten. Met dat ‘laag plafond’ had ik bepaalde doeken van Hollandse meesters uit de Gouden Eeuw voor ogen: landschappen met donkere luchten waar onweer in zit. En dan die laatste zin: ‘wie wil in zo’n platte wereld leven?’ Daarmee keer ik niet alleen terug naar dat ‘ingepolderde’ Nederland, waar dus dreigende luchten boven hangen, maar heb ik ook die verzakelijkte, geglobaliseerde wereld voor ogen, waarin enkel nog het geld en de controle tellen, waaruit alle poëzie en zin is verdwenen. Waarin het ‘dichtertje’ van Nescio geen kans meer maakt tegen ‘de God van Nederland’.

Zo, Jan-Willem, ik hoop dat mijn tekst nu wat duidelijker is en dat ik je ergernis wat heb kunnen wegwerken. Uiteraard overdrijf ik, maar dat moet je aan het genre toeschrijven. Ik permitteer me inderdaad dichterlijke vrijheid – en daar houdt niet iedereen altijd rekening mee, heb ik al eerder mogen ondervinden. Ik heb zeker niet de intentie gehad om heel Nederland over dezelfde kam te scheren. Laat staan dat ik erop zou willen ‘spugen’. Neen, ik respecteer jouw gevoel voor je land. Ik maak me enkel zorgen – zoals ik ook bezorgd ben over wat er in mijn land allemaal scheef zit, over wat er na de verkiezingen van 2024 nog veel schever zal zitten, vrees ik.

Ik betreur dat ik jou een foute indruk heb gegeven en hoop het met deze toelichting wat te hebben bijgestuurd.

Vriendelijke groet,