donderdag 28 april 2016

& 46


THEATER

De media hadden het potje goed laten sudderen: documentaires op tv, overzichten, voorbeschouwingen... De wielerklassieker Parijs-Roubaix, dit jaar precies een eeuw geleden voor het eerst gereden, kon niet anders dan mooi worden. Bovendien was nog eens een flandrien uitgesproken favoriet: chauvinisme als onvermijdelijke ingrediënt van het supporteren is onmogelijk verwerpelijk te noemen.

Tot het ogenblik dat het huzarenstukje van de drie renners uit dezelfde ploeg omsloeg in een gênante enscenering waarbij op voorhand werd uitgemaakt wie als eerste over de streep zou mogen bollen, werden alle verwachtingen ingelost. Stof, gedokker, lekke banden en het onwaarschijnlijke koersverloop zorgden voor spannend vertier, dat mij alvast de spijt deed vergeten dat ik niet voluit van het mooie weer was gaan genieten.

En: Museeuw was erbij! De ingetogen Gistelnaar, een brok pure kracht, Vlaanderens hoop in bange wielerdagen, de man die in zijn eentje – en met succes – aan de onvermengde nostalgie van onze wielernatie naar glorierijker tijden moet tegemoetkomen.

Maar toen liep het dus mis. Wat we te zien kregen was een beschamende vertoning. Als in een vaudeville wees Museeuw naar zijn Italiaanse kompanen, wier zegegebaar vals leek. Hier kon het beste theater niet verhullen dat zelfs een van de zuiverst geachte sportgebeurtenissen van het jaar ten prooi is gevallen aan een logica die met echte sport niets te maken heeft. Een overwinning waar je niet trots op kan zijn, is er geen.

Deze column verscheen twintig jaar geleden in De Standaard van 16 april 1996