maandag 16 augustus 2010

Jeroen Olyslaegers, Wij

Ik had nooit eerder iets van Jeroen Olyslaegers gelezen. Enige tijd heb ik zijn debuut Navel in huis gehad maar ik vind het boek niet terug en weet bij Jove niet waar het heen is. De verhalenbundel Il faut manger heb ik vorig jaar of zo uit de bibliotheekopruiming gered, de schampere ‘AFGEVOERD’-stempel slordig schuin op de titelbladzijde. Maar hem tot mij nemen deed ik nog niet. En nu vond ik in De Slegte een nagelnieuw (recensie?)exemplaar van de voortreffelijk door Dooreman vormgegeven roman Wij – inclusief typografische hoogstandjes, imitatiekrokodillenlederen hardcoverbekleding en een statieportret in profiel door een anonieme statieportrettenfabrikant. Die begon ik te lezen omdat ik Olyslaegers de vorige maanden als een bevlogen facebookvriend had leren kennen. Ik wou wel eens weten wat die kerel in zijn mars had. En ik moet, enfin, ik wil zeer graag, toegeven dat Olyslaegers schrijven kan. En ook wel iets te zeggen heeft. Maar. Wij heeft mij niet kunnen overtuigen. Het ‘verhaal’, voor zover dat er in deze postmoderne tijden toe doet natuurlijk, speelt zich grotendeels af in de zomer van 1976. Olyslaegers heeft het gelukkig niet over de negenjarige die hij toen was, neen, zijn romanopzet is bevlogener: hij beoogt niets minder dan een milieu te schetsen – dat van de zelfgenoegzame, in welvaart zwelgende, zijn morele principes als hem dat goed uitkomt graag opzijzettende Vlaamse burgerman. En hij noemt dat milieu, die klasse, die groep ‘Wij’. Olyslaegers kiest voor een adequate setting: de illegaal vanuit het Spaanse buitenland opererende piratenzenderij, annex allerlei handeltjes, onder meer in lokaal onroerend goed dat ten behoeve van het klootjesvolktoerisme aan de nog niet helemaal uit de Franco-dictatuur ontwaakte autochtonie wordt ontfutseld. Wij herkennen de benepen wereld van Radio Mi Amigo, het spannende speeltje van een clevere koekjesmagnaat uit Adegem waarmee in het zog van de bevrijding der zeden van de jaren zestig een eerste aanzet werd gegeven tot de vermarkting van de ether. Ondernemers ontdekten in die jaren – dat heeft Olyslaegers goed gezien – hoe ze zich, onder het mom van vrije meningsuiting en democratisering – waarden waaraan dat soort uiteraard want per definitie lak heeft –, konden verrijken door aan de amusementsnoden van de volksheffe tegemoet te komen. VTM en al die andere vormen van etherpollutie waarvoor wij vandaag al immuun zijn geworden, ook op de zogenaamde ‘openbare’ zenders, zijn de hedendaagse vertalingen van deze evolutie. Tussen haakjes: ik ken nu nog de advertenties uit het hoofd – inclusief toonzetting – voor merken als Stimorol (‘De smaak is raak’), Lois (‘Voor girls and boys’) en Suzy Wafels: de indoctrinatie verliep gesmeerd en trok diepe sporen in ieders consumptiepatroon. Maar Wij gaat niet over de bevrijding en vermarkting van de media – van de ene kluisters naar de andere; die thematiek is maar een decor. Wij gaat in de eerste plaats over sociologische mechanismen en groepspsychologie. Over sociale druk en het feit dat onder die sociale druk morele principes moeilijk kunnen worden gehandhaafd. Olyslaegers situeert Wij in het verre, dorre, hete en zeer brandbare Spanje, destijds de favoriete vakantiebestemming van het soort Vlaming dat hij viseert. Zo, door dit artificiële geografische isolement, kan hij des te duidelijker het verschil tussen het in en het out in de verf zetten, tussen het mijn en dijn, tussen wie er wel en wie er niet bij hoort. We volgen de weinig vrolijke avonturen van het stelletje vakantiegangers dat zich op een Spaanse heuvel te pletter zuipt, aan elkaars vrouwen frummelt, een felle bergbrand overleeft, mekaar te lijf gaat op uit de hand lopende fuiven. Soundtrack bij dit alles: de kitschdisco van de zeventiger jaren. De roman heeft manco’s. De jaren zeventig komen niet echt tot leven. En ik mag dat zeggen want ik ken ze ook, en nog meer dan Olyslaegers want ik was al vijftien in dat hete ’76. Olyslaegers probeert het wel, maar soms slaat hij de bal mis door zich aan anachronismen te bezondigen – vooral in het taalgebruik. ‘Seut’, was dat een woord dat in 1976 al werd gebruikt? Ik denk het niet. Dronk men toen al ‘ijsthee’? Ik durf het te betwijfelen. Maar dat is niet essentieel. Het voornaamste struikelblok is toch dat de lezer het noorden verliest in de veelheid aan personages die, elk op zich, onvoldoende duidelijk geprofileerd worden. Ze krijgen niet genoeg epitheta mee, waardoor je ze op de duur niet meer uit elkaar weet te halen. Vic, Max, Roland, Georges… Die hele cast loopt in het honderd. Dat werkt onverschilligheid in de hand, hetgeen natuurlijk – hoezeer ook Olyslaegers zijn best doet om een sfeer van beklemming op te bouwen – nefast is voor de aandacht die nodig is om de verhaallijn en, belangrijker, want ze leiden tot een climax, in casu een anticlimax, de psychologische ontwikkelingen te volgen. Op het einde van de roman verlaat Olyslaegers zijn de hele tijd aangehouden perspectief en verplaatst hij het tijdstip van handeling naar twintig jaar later. Zo kijk je nog eens van op een afstand terug op de gebeurtenissen, waardoor zij zich duidelijker kunnen profileren. Maar dat vermag het evenwicht niet te herstellen. Wij heeft mij enkel overtuigd van het feit dat het de moeite waard is om deze schrijver te volgen.
*
Ik heb Wij misschien te onzorgvuldig gelezen. Maar dan denk ik altijd: een zorgvuldige lectuur wordt afgedwongen. Als ik – dat durf ik met mijn lectuurervaring toch wel te beweren – onzorgvuldig heb gelezen, dan is het omdat het boek in kwestie mij niet tot zorgvuldigheid heeft weten te bewegen.