Toevallig gebeurt er in de twee boeken die ik de voorbije weken begon te lezen in de eerste honderd vijftig bladzijden niets, of toch niet veel.
In de aanhef van Mijnheer Beerta, het eerste van de zeven lijvige delen waaruit de romancyclus Het Bureau van J.J. Voskuil bestaat, gebeurt er op een andere manier niets dan in de roman Noem het middernacht van Johan De Boose.
In de eerste honderd bladzijden van Mijnheer Beerta vernemen we hoe het hoofdpersonage Maarten min of meer tegen zijn zin wordt tewerkgesteld in een bureau, hoe dat bureau is ingericht, wie zijn collega’s zijn, wat voor soort werk daar wordt gedaan, enzovoort. Allemaal vrij triviale en, hoe moet ik het zeggen, horizontale feiten – in die zin dat er nergens psychologische of filosofische diepgang wordt bereikt; de accumulatie van gegevens is nevenschikkend. Er is meer kwantiteit dan kwaliteit. Natuurlijk legt Voskuil hier de basis van het gebouw dat hij met de volgende 4.700 van zijn romancyclus wil neerzetten, maar de soaptoon is gezet, je voelt dat je maar méé zult zijn, of zult willen gaan, voor zover je je met deze personages wilt identificeren, voor zover je je hun lot zult willen aantrekken. Het zal vooral de vertrouwdheid moeten zijn op basis waarvan de lezer zich bereid zal tonen de tijd te investeren die nodig is om het hele gebouw te verkennen.
Precies zo werkte Bij nader inzien, dat andere vuistdikke boek van J.J. Voskuil. Ik las het indertijd omdat ik met plezier het televisiefeuilleton had gevolgd dat naar dat boek was gemaakt. En dat is het helemaal: de spanning die Voskuil opbouwt, is deze van het feuilleton, de soap.
Ik weet niet of ik ooit dat hele Bureau wil uitlezen.
Bij De Boose ligt het helemaal anders. Ook hier krijgen we een wereld voorgeschoteld waarin – toch in de eerste honderd vijftig bladzijden – niets essentieels gebeurt. We bevinden ons nochtans in een exotische, veel avontuur belovende locatie, een stadje op de grens tussen de Verenigde Staten en Mexico. Het is er broeierig heet, alles staat er stil, er zindert een rare spanning door de lucht, en de mensen zuipen zich een paralyse bij elkaar met allerlei drankjes, voor elke letter van het alfabet één: aquavit, bier…
De gebeurtenissenloosheid hier is totaal anders. Ik moet toegeven, op een gegeven ogenblik vond ik ook wel dat De Boose de spanning wel heel erg langzaam opbouwt, en dus het geduld van de lezer behoorlijk op de proef stelt, maar toch is de verleiding onweerstaanbaar – om niet te zeggen onontkoombaar – om verder te lezen. Hier geen nevenschikking maar een uitbouw in de diepte (en tot metafysische hoogten). Hier geen soapeffect maar de vakkundige opbouw van een thriller of een Grieks drama. Het is de verlammende lethargie van het stadje in het Wilde Westen, op het blauwe uur, de stoffige hoofdstraat kreunt onder de hitte, een luik klappert in de woestijnwind… De catastrofe is onontkoombaar.
Wie voortleest – en dat heb ik intussen gedaan – wordt beloond. De finale, want die komt er, lost alle hooggespannen verwachtingen in. Veel ‘verhaal’ is er uiteindelijk niet, maar er is wel degelijk een ontlading, iets dat wordt afgewerkt, iets dat het geheel alsnog optilt tot een grotere hoogte en waarin alle stukjes op hun plaats terechtkomen. Dit is geen repetitief stuk met egale klemtonen en een eentonig motief, dit is een goed uitgebalanceerde, weloverwogen compositie, waarin elk beeld, elke klank, elke toets een functie heeft en bijdraagt tot de climax, die de lezer wel degelijk beroert en ontroert.