vrijdag 12 januari 2007

Gustave Flaubert, Madame Bovary

Een onweerstaanbare en hartverscheurende liefdespassie schiet wortel in de door religieuze exaltatie en een overdosis romantische flutboekjes opgefokte verveling van een plattelandsvrouw, die veel te mooi en eigenwijs is voor het saaie en brave stadje waar ze op een dood spoor is geraakt. Het frivole en suggestief verwoorde, met geparfumeerde missives op smaak gebrachte en met onder meer tegen het raam geworpen steentjes superspannend gemaakte verhaal van overspel en bedrog ontvouwt zich in clandestien geboekte hotelkamers, kaarsverlichte boudoirs en geblindeerde rijtuigen. De roman Madame Bovary van Gustave Flaubert heeft met zijn aaneenrijging van wulpse dromen, smachtende verlangens en schaamteloos ingevulde sekswensen alles om van een succès fou verzekerd te zijn.

Maar. Wie, zoals Vladimir Nabokov terecht opmerkt, in Madame Bovary alleen maar het verhaal leest, bezondigt zich aan een shallow juvenile manner van lezen die, welbeschouwd, ook Flaubert zijn heldin lijkt aan te wrijven. (Ja, ze doet álles mis, zelfs juist lezen kan ze niet want ze laat zich op sleeptouw nemen door de peperkoekendozensentimentaliteit van flutromannetjes uit de boeketreeks!) Als Flauberts grote roman een meesterwerk is, dan om andere redenen dan omdat het een meeslepende story is over een in smadelijke ontucht gesmoord burgerlijk bestaantje. Alleen al het feit dat Flaubert, een fulltime schrijver die vond dat het leven veel te kort was om tijd te verliezen, vijf jaar aan zijn Bovary heeft gewerkt, wijst in die richting.

Professor Nabokov somt in zijn les over Emma Bovary (een van de Lectures on Literature) enkele onwaarschijnlijkheden op die maken dat de roman enkel als verhaal lezen en voor wáár aannemen, gewoon dóm zou zijn: ‘A novel in which a young and healthy husband night after night never wakes to find the better half of his bed empty; never hears the sand and pebbles thrown at the shutters by a lover […] A novel in which a young woman who has not been riding for several years – if indeed she ever did ride when she lived on her father’s farm – now gallops away to the woods with perfect poise, and never feels any stiffness in the joints afterwards […].’ Deze onwaarschijnlijkheden zijn zelfs zo flagrant, dat je niet anders kunt dan veronderstellen dat Flaubert ze met opzet heeft gecreëerd en laten staan.

Wie Madame Bovary echt recht wil doen, moet zich niet in de eerste plaats iets van de intrige aantrekken. Het gaat vooral om de stijl. Dat blijkt uit de harmonie, het ritme en de melodie van de afzonderlijke zinnen of hoofdstukken (zo is bijvoorbeeld het hoofdstuk over de landbouwmeeting opgevat als een duet met achtergrondkoor). Maar er zijn ook de structuurelementen die de volledige compositie helpen dragen. Bijvoorbeeld de motieven die op verschillende plaatsen in de roman terugkeren: het raammotief; of de begrafenisstoet die op het einde de huwelijksstoet van het begin echoot; of de drie koorzangers op Emma’s begrafenis die een pendant vormen voor de deurwaarder en diens twee assistenten die haar lot kwamen bezegelen - en zelfs voor de drie zwarte kippen die vader Rouault, op weg naar de begrafenis, in een boom had zien slapen en die hij als een kwaad voorteken had herkend. Of neem de aankondigingen van de rampspoed, die de finale voorbereiden en de lezer naar het onafwendbare debacle van de heldin voeren: de blinde bedelaar met het verminkte aangezicht die tot driemaal toe zijn opwachting maakt; een eerste expliciete doodswens in hoofdstuk 6 van deel 3 (‘Zij had het liefst niet meer geleefd of altijd geslapen.’); de onheilspellende vergelijking tussen ‘haar hele bestaan’ en ‘een lijk’ (begin hoofdstuk 7 van deel 3); de kraaien en wat later de raven.

Stijl is alles (zegt ook Flaubert zelf in zijn brieven aan goede lezeressen) maar is de inhoud dan helemaal onbelangrijk? Zeker niet. Het verhaal van mevrouw Bovary heeft een culturele en historische draagwijdte. Het is Flauberts afrekening met de geëxalteerde Romantiek, waarvan hij de uitwassen ook herkent in het bigotte en sensuele katholicisme van de pastoor en in de kritiekloze euforie waarmee apotheker Homais met al evenveel vroomheid de dogma’s van het vooruitgangsgeloof propageert. Emma’s passieverhaal speelt zich af in een samenleving die volop de keer neemt van een agrarische en autarkische plattelandseconomie naar een pragmatisch en stedelijk kapitalisme. De farizeïsche figuur van stoffenhandelaar en woekeraar Lheureux, tevens de aanbrenger van Emma’s noodlot, is in dat opzicht cruciaal. De uitstap naar de vijftien kilometer verderop gelegen stad is nog een avontuur, maar boven die stad hangen al de giftige dampen van de industrie, die het hele land in enkele decennia tijd tot onherkenbaarheid toe ingrijpend zal veranderen.

Maar er is méér. Madame Bovary is wellicht ook een van de eerste psychologische romans over de inwendige verscheurdheid van de moderne mens, die niet meer wordt gedragen door evident op traditie en overlevering rustende zekerheden over wat goed is en wat kwaad, over wat deugdzaam is en maatschappijbestendigend. In het personage Emma Bovary stuit de lezer op de twijfels die ook aan hemzelf vreten – in de 21ste eeuw nog veel meer dan in de 19de. De grote gevoelens worden niet meer gedragen door evidente ethische of religieuze standaarden – denk aan het dovemansgesprek van Emma, op zoek naar troost, met de enkel door praktische beuzelarijen in beslag genomen dorpspastoor. Uiteindelijk gaat Madame Bovary over de twijfels die te maken hebben met de door deze beschavingscrisis veroorzaakte, steeds bredere kloof tussen spontaniteit en berekening, tussen oprechte gevoelens en cynisch opportunisme.

Emma Bovary, die pas wanneer ze in de fout gaat door de schrijver de titel Madame krijgt opgespeld, is zo’n vrouw die meer haar liefde liefheeft dan het voorwerp van haar liefde, die helemaal opgaat in haar verdriet, die haar altruïstische gerichtheid op de andere smoort in een narcistisch en steriel egocentrisme. Zij zoekt van lieverlede soelaas in een wellustige maar holle consumptie van seksuele en materiële genoegens – en belichaamt op die manier misschien wel het lot dat ons allemaal te wachten staat.