donderdag 4 augustus 2005

28 * 27,17 * 3004

Het ochtendlicht – ik rijd tussen acht en negen, op mijn nuchtere maag – geeft de vertrouwde dingen een heel ander aanzien, ja doet mij zelfs dingen voor het eerst zien (terwijl andere bomen, huizen, struiken, die ’s avonds het volle zonlicht vangen, zich nu in de schaduw terugtrekken). Zo zie ik, bijvoorbeeld, vanuit een bepaald standpunt in Damme volgens een bepaald perspectief voor het eerst op die plek de torens van Brugge omdat daarop nu het licht op de andere zijden valt. Ook de dieren gedragen zich anders: waar ze in de late namiddag, het tijdstip waarop ik meestal fiets, eerder loom en stil zijn, daar hoor ik nu futen fluiten (ik wist niet dat futen fluiten) en zie ik een blauwe reiger, met de vleugelpunten telkens het water rakend, luid en als het ware prehistorisch krassend, over de vaart vliegen. Tijdens de heenrit naar Hoeke schijnt de zon hinderlijk verblindend onder de kruinen van de populierenrijen langs de Damse Vaart door. De schaduwen van de stammen zorgen voor een soort van stroboscopisch effect. (Het schijnt dat autorijdende epileptici daarvoor op hun hoede moeten zijn.) Ik denk aan hoeveel keer ik dit tijdritparcours al heb afgelegd, het moet toch een keer of tweehonderd zijn. En dat het elke keer anders was. Dat is, denk ik dan, een positieve levenshouding: inzien dat alles, ook alles wat zich herhaalt (fietsritten, wandelingen, regelmatig terugkerende karweien, coïtussen) altijd anders is – het omgekeerde van het ‘Eadem sunt omnia semper’ dat ik eerder aanhing. Zoveel is duidelijk: het ochtendlijke gefiets bevordert het gefilosofeer.