VI – 1.
Een ridder wil een verplaatsing die madonna Oretta moet maken wat bekorten door haar over zijn stokpaardje te vertellen, maar hij doet dat zo knullig dat zij hem na een tijdje moet vragen om haar van zijn kreupele stokpaardje te laten afstijgen.
VI – 2.
Bakker Cisti verleidt messer Gerispina en de pauselijke gezanten die bij deze messer op bezoek zijn tot het drinken van een frisse witte wijn. Geen ordinair tafelwijntje maar een grand cru. Wanneer de gezanten vertrekken, houdt messer Geri een feestje. Hij stuurt zijn knecht met een buikfles naar de bakker om daar wat van die heerlijke wijn te tappen. De knecht ruilt de buikfles voor een mandfles: hij wil meer wijn, zodat hij er zelf ook eens van kan proeven. Maar de bakker vindt die mandfles te groot: het is immers geen tafelwijntje, die wijn van hem. En hij stuurt dus de knecht onverrichterzake terug. Pas wanneer de knecht met een bescheidener recipiënt komt aanzetten, is de bakker bereid dit met zijn voortreffelijke wijn te vullen. En pas dan besluit hij messer Geri ook nog een vatje te laten bezorgen.
VI – 3.
Wanneer Antonio d’Orso, bisschop van Florence, in het gezelschap van de Catalaanse flierefluiter maarschalk Diego de la Rath een oneerbaar voorstel richt tot madonna Nonna dei Pulci, krijgt hij van haar een snedig antwoord dat verwijst naar eerdere strapatsen waarmee de maarschalk de bisschop had gecompromitteerd. Zo schudt zij met één woord beide vooraanstaande heren van zich af.
VI – 4.
De Venetiaan Chichibio, kok van de Florentijn Currado Gianfigliazzi, probeert met een kraanvogelbout het meisje Brunetta te vermurwen. Het gevolg is dat de kraanvogel die hij zijn meester serveert een poot mankeert. Chichibio werkt zich in nesten door te beweren dat alle kraanvogels maar één poot hebben, maar door middel van een gevat antwoord op een evidente vraag van Currado aangaande deze kwestie weet Chichibio zijn vel te redden.
VI – 5.
De jurist Forese de Rabatta en de schilder Giotto zijn elk in hun vakgebied meesters, maar hun uiterlijk is niet om over naar huis te schrijven. Wanneer de rechter de schilder daarover een opmerking maakt, geeft laatst- eerstgenoemde van hetzelfde laken een broek.
Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)