V – 6.
Restituta van Ischia en Gianni van Procida zijn verliefd op elkaar. Op een dag wordt Restituta ontvoerd door een stel jonge Sicilianen. Omdat zij het onderling niet eens worden aan wie van hen het meisje nu zal toebehoren, schenken zij haar aan hun koning Frederik. Ondertussen is Gianni niet bij de pakken gaan zitten. Hij vindt de plek waar Frederik Restituta bewaart voor latere genoegens en dringt door tot haar slaapvertrek. De geliefden leveren zich uit aan ‘het hoogste genot dat de liefde schenken kan’. Maar ze worden betrapt door de koning van Sicilië in hoogsteigen persoon – en die veroordeelt het stel tot (a) de schandpaal en (b) de brandstapel. Als een deus ex machina komt dan ineens de krijgsheer Ruggero van Lauria op de proppen. Hij weet de koning op andere gedachten te brengen. Het stel wordt bevrijd en zelfs door de koning in de echt verbonden. Overladen met geschenken keren zij naar hun eilanden terug – want dat zijn Ischia en Procida: eilanden.
V – 7.
Messer Amerigo Abbate uit Tripani heeft een slaaf van onduidelijke herkomst in dienst: Theodoros. De dochter van Amerigo, Violante, wordt verliefd op deze Theodoros, die zo uitmuntend is dat zijn heer hem de vrijheid schenkt alsook een nieuwe naam: Pietro. De liefde tussen Violante en Pietro is wederzijds en van het een komt het ander. Pietro bezwangert Violante, wat hun beiden op de doodstraf komt te staan. Op zijn weg naar de galg wordt Pietro als bij wonder herkend door een toevallig in Tripani verblijvende Armeense gezant, die niemand anders blijkt te zijn dan Pietro’s vader, wiens zoon Theodoros ooit door een zeerover was geschaakt. Dit betekent de redding van Theodoros/Pietro, alsook die van Violante, die door haar vader bevolen was zelfmoord te plegen om de eer aan zichzelf te houden, maar die nog niet had kunnen kiezen tussen de gifbeker en de dolk die haar werden voorgehouden. De twee geliefden trouwen en reizen, nadat Violante van een zoontje is bevallen, met het kind en met Pietro’s vader naar Armenië.
V – 8.
De rijke vrijgezel Nastagio degli Onesti uit Ravenna wordt verliefd op een dochter van de edelman Paolo Traversaro. Zij ziet hem niet staan. Nastagio slaat enkele mijlen buiten Ravenna zijn tenten op. Daar is hij op een dag getuige van een vreemd spektakel: een naakte vrouw wordt achternagezeten door twee vervaarlijke bloedhonden die worden gecommandeerd door een donker geklede, op een zwart paard gezeten ridder. Deze achtervolging blijkt zich ‘in de hellepoel’ af te spelen, waar Guido degli Anastagi (zo heet die donkere ridder) voor eeuwig en drie dagen die naakte vrouw achterna zit omdat zij in het aardse bestaan zijn liefde niet heeft willen beantwoorden. Guido komt hier elke vrijdag voorbij. Nastagio weet wat hem te doen staat. Hij regelt het zo dat de volgende vrijdag Paolo Traversaro samen met zijn dochter getuige kan zijn van het lugubere spektakel. De dochter snapt de boodschap: als zij niet door hellehonden achtervolgd wenst te worden, om vervolgens door een zwarte ridder met diens zwaard te worden doorboord en het hart te worden uitgerukt, dat vervolgens aan de honden wordt geserveerd, waarna de helse achtervolging van voren af aan herbegint, dan moet zij de avances van Nastagio positief beantwoorden. Wat zij dan ook doet.
V – 9.
De vooraanstaande jonge Florentijn Federigo Alberighi valt ten prooi aan zijn verliefdheid voor de jonge edelvrouw madonna Nirvana, wier kuisheid even groot is en blijft als haar schoonheid. Nirvana is niet te vermurwen, hoeveel geld Federigo ook investeert in zijn pogingen om haar te verleiden. Nirvana ruïneert Federigo met hoogmoedige onverschilligheid. Op den duur houdt Federigo enkel nog een hut over, en zijn favoriete valk. Jaren later verblijft madonna Nirvana, die inmiddels Giovanna heet en alweer weduwe is geworden, op een dag met haar zoontje in de buurt van Federigo’s hut. Het kind wordt ziek en spreekt de wens uit Federigo’s valk te bezitten. Giovanna is ervan overtuigd dat dit haar zoontje zal genezen en zoekt Federigo op. Die onthaalt haar op een eenvoudige maaltijd, maar omdat hij niets anders in huis heeft, slacht, pluimt en braadt hij de valk. Pas wanneer Giovanna haar wens uit de valk te bezitten, dringt de volle omvang van de ramp tot beiden door. Giovanna laat Federigo eenzaam en valkloos achter – enige tijd later sterft haar zoontje alsnog. Na de rouwperiode herinnert zij zich de goedheid van Federigo en zij weet haar broers ervan te overtuigen om haar met de verliefde armoezaaier te laten trouwen.
V – 10.
Pietro di Vinciolo, een rijke burger uit Perugia, trouwt, in weerwil van zijn onconventionele seksuele voorkeuren, met een vrouw die, zelfs indien haar echtgenoot aan al haar vereisten zou voldoen, zeker niet aan één man genoeg zou hebben. Het duurt dan ook niet lang tot zijn geen vrede meer neemt met haar situatie van opgelegde kuisheid. Zij zoekt en vindt, net als haar echtgenoot, vertier bij jongemannen. Op een dag komt Pietro vroeger dan verwacht thuis van een etentje met zijn vriend Ercolano. Pietro’s echtgenote kan maar net de jonge minnaar, die zij die avond in huis had genomen, onder een kippenmand verbergen. Pietro legt haar uit hoe het komt dat hij zo vroeg thuis is: Ercolano had de minnaar van zijn vrouw gevonden nadat deze zijn schuilplaats in huis door zijn genies had verraden. Nog maar net heeft Pietro schande gesproken van Ercolano’s overspelige vrouw, of haar onder de kippenmand verborgen minnaar verraadt zichzelf met de schreeuw die hij slaakt nadat een ezel op zijn hand heeft getrapt. Pietro spreekt dreigende taal tot zijn vrouw, maar zij laat zich niet intimideren: als haar echtgenoot haar niet kan geven waar zij binnen de afbakeningen en geplogenheden van het huwelijk aanspraak op mag maken, moet hij het haar ook niet kwalijk nemen dat zij haar gerief bij een ander zoekt, zoals hij het trouwens zelf doet. Pietro ziet in dat hij hiertegen niet veel kan inbrengen en de avond eindigt nog met een gezellige trio, waarbij de hand van de onder de kippenmand aangetroffen minnaar niet in die mate verwond blijkt te zijn dat de pret erdoor wordt bedorven.
Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)