ARCADISCH
Waaruit is het dat ik ben verjaagd? Wanneer is dat gebeurd?
En wil ik nog terug? Zou het kunnen? Zoveel is zeker: ik ben er ooit geweest.
Of laat ik mij dat denkbeeld opspelden: et
in arcadia ego? Wat er ook van zij, het is iets van lang geleden, iets
vers. Of is het niet meer dan een belegen verhaal? Een mythe, die elk van ons
nu eenmaal koestert omdat het onze levens ordent? De oorspronkelijke harmonie,
de verstoring – en dan: hoe met die verstoring om te gaan. Kindertijd,
puberteit, volwassen leven. Wat zou Arcadië voor mij kunnen geweest zijn – en
laat ons het niet hebben over de gedachteloze koestering tegen de moederborst
aan of, nog verder en fundamenteler, de schier oceanische kabbeling in het
duistere vruchtwater van de moederschoot want dat schurkt me net iets te dicht
tegen het plantaardige aan, daar kunnen we niets mee aanvatten. Dat is
prepsychologie. Neen, ik heb het over een Hof die ik ooit als individu mocht
betreden, toerekeningsvatbaar en verantwoordelijk. Een Tuin van Onbegrensde
Mogelijkheden die afgebakend was in tijd en ruimte en, zoals dat hoort in een
tuin, overzichtelijk. Toch voor een tijdje. Tot er een storm doorheen ging,
minstens ten dele een hormonale storm – en alles lag uiteen, was voorgoed
onwedersamenstelbaar, definitief onrecupereerbaar. De oorspronkelijke eenheid ging
verloren, ik viel ten prooi aan wat ik ooit iemand zeer poëtisch ‘de
wezensfractuur’ heb horen noemen. Een en ander was nog mogelijk, dat wel, maar
lang niet álles meer. Er was verlies, er was schuld. Schade. Een eerste
vermoeidheid ook. En het zou decennia duren vooraleer de arcadische rust, of
een rust die aan het arcadische deed denken, een arcadische reminiscentierust,
zou terugkeren.